Historisch verhaal
Jacob Coltof
Jacob Coltof: stenen met interessante afbeeldingen en symbolen
Instrumenten
Interessant zijn de afbeeldingen op de stenen van Levi van Gelder, Jacob Prins, Jacob Coltof en Meïr van Tijn. Zij waren ‘wezenlijk’ besnijder zoals uit de vertaling van een der teksten valt te lezen. We zien hier afgebeeld de instrumenten die gebruikt werden bij de rituele besnijdenis (de Briet Mila) van pasgeboren Joodse jongetjes en wel op de achtste dag na hun geboorte.
‘Ieder jongsken, als het acht dagen oud is, zult gij besnijden’ (Genesis 17 : 12).
Van Jacob Prins, geboren te Den Helder op 16 januari 1845, zoon van Nathan Joseph Prins (koopman) en Vrouwtje van der Ster en echtgenoot van Sophia Speijer, wordt volgens de Hebreeuwse tekst verteld dat hij ‘een voornaam man was. Een wezenlijk besnijder, zoon van de geëerde Natan Prins. Zijn moeders naam was Fradche (ook als Fradke voorkomend). Hij vertrok naar de eeuwigheid op de heilige sabbath 6 Kislev 5673’ (16 november 1912). Jacob Colthof, geboren te Hoogezand op 24 januari 1855, zoon van Salomon Coltof en Leentje Simons en echtgenoot van Matje (Meta) Sekkel, waarmee hij op 8 mei 1878 in Hoogezand trouwde, was niet alleen besnijder, maar ook voorzitter van de Israëlitische Gemeente en voorzitter van het begrafenisgenootschap Gemiloeth Chassadiem. Een geëerd en gezien man in de ogen van al zijn medemensen, rechtvaardig en geschapen in zijn daden. Hij vestigde zich omstreeks 1879 in Den Helder en diende de Joodse gemeente niet alleen als moheel, maar was ook koster en ritueel slachter. Hij overleed op 20 december 1926.
De Heldersche Courant van 21 december 1926 meldt hierover onder andere het volgende: ‘Van de zijde der Joodse gemeenschap was de belangstelling vanzelfsprekend groot, daar de Joodse ritus meebrengt dat ieder lid der gemeente zoveel mogelijk mede de laatste eer moet bewijzen. Niet minder dan tien volgauto’s waren nodig om de belangstellenden te vervoeren’. En verder: ‘Een der sprekers, de heer de Wolf uit Alkmaar prees de grote Joodse wetskennis van de overledene en zijn jarenlange arbeid als moheel, een taak die hij met grote toewijding, eerlijk en rechtschapen verrichtte’.
Weliswaar zijn de besnijdenisinstrumenten op de steen van Meijer (Meïr) van Tijn, geboren te Naarden op 14 september 1816, zoon van Joseph David van Tijn en Beletje Meijer de Jongh en echtgenoot van Jacomina van Tijn, (waarmee hij op 3 juni 1850 te Beverwijk huwde) niet meer zo duidelijk te onderscheiden, maar dat hij zijn werk als moheel naar behoren verrichtte, moge blijken uit hetgeen we lezen in de Hebreeuwse tekst op zijn steen:
‘Je rust in eer met ziel en geest. Tevens zal je lichaam een verblijf hebben en je ziel zal rusten. Omdat je naar behoren slachtte en voorhuid sneed. De verhevenheid van God was in je keel en om hem te dienen zong je’.
Waarschijnlijk was Van Tijn ook voorzanger (gazzan).
‘Hier is geborgen een belangrijk man en een getrouw besnijder ten behoeve van het
Heilige Verbond, de geëerde heer, de rabbijn Meïr van Tijn, zoon van de geëerde Joseph van Tijn. De naam van zijn moeder was Beile. Hij ging in goede naam naar zijn Eeuwige Wereld bij het aanbreken van de vooravond van de Heilige Sabbath 24 Kislev 5630’ (29 november 1887).
Vinden er in Nederland thans nog besnijdenissen van Joodse babyjongetjes plaats? Uit een artikel in NRC Handelsblad van vrijdag 12 juli 2012 blijkt dat er in ons land nog steeds Joodse jongetjes besneden worden.
Dit verhaal van Jacob Colthof komt uit het boekje: De Joodse begraafplaats. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.