Historisch verhaal
Mr. K.J.C. Stakman Bosse
Mr. K.J.C. Stakman Bosse (1809-1888); burgemeester tijdens Helders bloeiperiode
Mr. K.J.C. Stakman Bosse deed in juli 1853 zijn intrede als burgemeester in de gemeente Den Helder. Hij was tot aan zijn overlijden op 26 juni 1888 vijfendertig jaar aaneen burgemeester van deze havenstad. Dat hij bijna tot zijn tachtigste in functie bleef was in die jaren vrij normaal. Maar met deze lange ambtsperiode was hij wel de burgemeester die langer dan wie dan ook in onze goede stad in functie bleef. Zijn handtekening staat onder een ontelbaar aantal besluiten van het gemeentebestuur. Onder zijn leiding kreeg Den Helder een waterleiding en een gasfabriek. Ook werd de stad onder zijn burgemeesterschap aangesloten op het spoorwegnet (1865). Toen hij aantrad was juist twee jaar eerder het zogenaamde ‘onvrij territoir’ op Den Helder opgeheven, zodat – tot woede van Amsterdam – ook in de Helderse haven vrij gelost en geladen kon worden.
Mr. K.J.C. Stakman
De stad ging een ongekende periode tot bloei tegemoet. In twintig jaar tijd verdubbelde het aantal inwoners van ca. tien- naar twintigduizend inwoners. Dat betekende de bouw van nieuwe woningen, scholen, kerken, bruggen en sluizen. Vooral rondom de Rijkswerf, langs de Buitenhaven en het Helderskanaal, maar ook in ‘Nieuwstad’, de latere Visbuurt, en tussen Rijkswerf en spoorwegstation werd alles volgebouwd. Op 1 juli 1857 werd – in plaats van de oude Commercie Sluizen – de Koopvaarderschutsluis in gebruik genomen. Een grote sluis (70 m. lang, bijna 17 m. breed, 6.7 m. diep) maar toch al weer snel te klein. De stoombootvaart was in opkomst en deze schepen konden veel groter gebouwd worden dan zeilschepen. In 1864 werd de Binnenhaven verbreed en uitgediept, een jaar later kwam de spoorweghaven (het Bassin) tot stand, zodat scheepsladingen direct gelost konden worden in spoorwegwagons. Toen omstreeks 1870 de maritieme stations te Vlissingen en Rotterdam werden opgeheven en overgebracht naar Nieuwediep, dacht men er serieus over de Buitenhaven te vergroten en eveneens een spoorverbinding te geven. Maar de kaarten waren al geschud: Amsterdam kreeg zijn Noordzeekanaal (1876). In de kortste keren was de haven de koopvaardij kwijt. Wat bleef was de visserij en … de marine. Tussen 1878 en 1880 daalde het inwonertal van 22.000 naar 20.000. Meest doordat de marine tot verdere concentratie van schepen en werven in Den Helder overging was men in 1888, het jaar waarin burgemeester Stakman Bosse overleed, weer terug op het inwonertal van 1878. En bij de eeuwwisseling werd zelfs het inwonertal van 25.000 bereikt. Maar het karakter van de stad was wel veranderd: Den Helder was een ambtenarenstad geworden.
Koopvaardersschutsluis met inundatiesluis op de achtergrond
Spoorweghaven (het Bassin) met Onderzeebootkazerne
Met Karel Johan Cornelis Stakman Bosse (27-04-1809/26-06-1888) was in Amsterdam geboren als zoon van Karel Christiaan Bosse en Maria Cornelia Stakman.
Voor hij burgemeester in Den Helder werd, was hij dat te Noordwijk. Hij trouwde in 1835 met Dina Johanna Alida Glaser, na haar overlijden in 1838 met Catharina Elisabeth Metzger. Uit het tweede huwelijk waren twee zoons en drie dochters geboren. De oudste zoon Karel, officier van gezondheid, de tweede, Adriaan, marineofficier. De jongste dochter trouwde eveneens met een marineofficier, een zoon van de Helderse hervormde predikant Ledeboer. Voor Stakman Bosse in Den Helder burgemeester werd, was burgemeester J. in ’t Veld eerst nog schout, daarna 26 (!) jaar burgemeester. Diens opvolger Mr. S.H. Lette, had het slechts drie jaar volgehouden ‘ondermeer wegens ziekelijkheid.’ Door de nieuwe gemeentewet van 1851 werden de raadsleden voortaan gekozen (in plaats van benoemd). Toen Stakman Bosse aantrad waren er veertien raadsleden, inclusief twee (ervaren) wethouders, de arts A. Boomsma en de boekhandelaar C. Bakker, tevens eigenaar van de lokale krant. De overige raadsleden waren eveneens allemaal notabelen, waaronder de rijkste inwoner van de stad, de ‘projectontwikkelaar’ J.S. Janzen en de bekende reder J.T. Zur Mühlen.
Den Helder 1890
“Gewone” mensen kwamen toen nog niet in de raad, mochten zelfs niet kiezen. Er was toen nog censuskiesrecht, dat wil zeggen uitsluitend mannen die flinke belasting (census) betaalden, mochten kiezen (en gekozen worden). Dat waren er toen Stakman Bosse begon nog geen vijfhonderd. Veel ging er nog niet om in de gemeentefinanciën: in 1852 zo’n ƒ75.000, zo’n twintig jaar later het dubbele. De grote uitgavenposten waren het armwezen, het (openbaar) onderwijs, de openbare veiligheid (een commissaris, een inspecteur, een drietal agenten en een dertigtal nachtwachten) en de kosten van bestuur en openbare werken. Voor de brandweer werd (in 1854) slechts ƒ640 uitgegeven: ƒ400 voor onderhoud van de brandspuiten, ƒ260 voor traktementen en andere onkosten. Men werkte met vrijwilligers die bij actieve dienst een vergoeding kregen. Het zal duidelijk zijn dat in een tijd met zo weinig “vast” gemeentepersoneel, een burgemeester die zo lang in functie was een centrale rol speelde. “Tot weinig dagen voor zijn dood was hij nog steeds voor een ieder op het stadhuis (gemeentehuis) te spreken.” Aldus de Helderse journalist G.H. van Heusden. “Het algemeen gevoel van de burgerij van de stad was, dat met het verscheiden van de burgemeester voorgoed een einde was gekomen aan alle illusies die men nog mocht koesteren voor een herstel van de welvaart. Door Stakman Bosse immers – of althans onder zijn leiding – was de stad groot geworden. Ook toen na het gereedkomen van het Noordzeekanaal (1876), de
scheepvaart en de handel taande, bleef hij de stad trouw en er waren talrijken, die meenden dat dit een goed voorteken was.” Dit laatste was een beetje al te eenvoudig gezien. Want waar moest een 67-jarige burgemeester anders naartoe? Akkoord, hij had met pensioen naar elders kunnen vertrekken. Maar een eervolle betrekking elders zat er voor hem niet meer in. Toch was het veelzeggend voor zijn populariteit dat “heel de stad” uitliep voor zijn begrafenis. “Langs de gehele weg die de rouwstoet moest gaan, brandden op de 29e juni 1888 de gaslantaarns, alle overtrokken met een zwarte rouwfloers. Iedereen die een vlag had, had deze halfstok uitgestoken… In de stoet liepen deputaties van vrijwel alle Helderse verenigingen mee, zomede het vrijwel voltallige gemeentepersoneel. Behalve een gedenkteken op de begraafplaats, ‘achter’ het grafmonument van de rijkste man Joh. S. Janzen, wilde men een straat naar hem vernoemen. Bijna was de Plantsoenstraat – genoemd naar het voorliggende aloude ‘Spoorbosch’ – naar Stakman Bosse vernoemd. Maar er waren raadsleden die bezwaar maakten: Stakman Bosse zou zelf meermalen verklaard hebben op zoiets geen prijs te stellen. Valse bescheidenheid? Ruim zestien jaar later kwam het er toch van. Bij raadsbesluit van 19 november 1915 werd de tegenwoordige Stakman Bossestraat in de Visbuurt naar hem vernoemd. Meende men soms dat hij, evenals Van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maasdam, naar wie naburige straten vernoemd zijn, ook van adel was vanwege zijn “dubbele” naam? Dat nu was niet het geval. Hij was van goede “komaf,” maar door zowel vaders als moeders achternaam te gebruiken, verkreeg hij zijn dubbele naam: Stakman Bosse.
Grafmonument van burgemeester Stakman Bosse
Grafsteen echtgenote Mr. Stakman Bosse
Dit verhaal komt uit het boekje: Bijzondere zerken. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.