Verhalen
Algemene
begraafplaats

Historisch verhaal

Het kindergraf van Marye Jansdochter Kastrikom

In de 18e eeuw kwam kindersterfte relatief veel voor, een gemiddelde vader moest in die tijd zeker 10 keer de gang naar de begraafplaats maken. Marije Jansdochter Kastrikom was een jong meisje dat slechts negen jaar oud was toen ze op 15 oktober 1749 overleed. Op haar grafsteen staat een handmerk, waarschijnlijk dat van haar vader, Jan Claasz. Kastrikom. Later, in de 19e eeuw werd het gebruikelijk om een symbool van een vroegtijdig afgebroken leven op de steen van een kindergraf te plaatsen. Haar vader, een commandeur ter walvisvaart, had voldoende middelen, maar kon het noodlot niet afwenden. Het verlies van Marije was slechts een van de vele tragedies die het gezin Kastrikom troffen; later zou ook haar broer Klaas, een commandeur zoals zijn vader, op tragische wijze om het leven komen op de ijsvelden voor de kust van Groenland. Jack Ambriola vertelt.

Het kindergraf van Marye Jansdochter Kastrikom (1740-1749)

Hier Leyt/Begraven/
Marye Ians/Kastrikom/
Is Gerust Den/15 October 1749/
Out Synde 9/laar
3 Maande/ En 15 Dagen
(A-b-5)

Constantijntje, ‘t zalig kijntje
cherubijntje van omhoog
d’ijdelheden, hierbeneden
uitlacht met een lodderoog
Moeder, zeil hij. waarom schreit gij
waarom greit gij op mijn lijk
bóven leef ik. boven zweef ik
engeltje van het hemelrijk …

Met bovenstaande dichtregels probeerde Joost van den Vondel (1587-1679) zijn vrouw en zichzelf te troosten bij de dood van hun zoontje Constantijn. Nog geen jaar oud was het knaapje geworden; binnen dat jaar stierf ook hun achtjarig dochtertje Saartje bij welke gelegenheid hij het zo bekend geworden gedicht ‘Uitvaert van mijn dochterken’ schreef.

Gestorven kind. Schilderij door Jan Jansz. de Stomme. 1654 (Groninger Museum)

Een onschuldig kind nog, touwtje springend,
schaterend op een schommel of spelend met haar pop …
Maar wat gebeurt? terwijl het zich vermaakt
Zoo wordt het hart geraakt…
Van enene scharpen Hits
te doollick en te bits
de dood kwam op de lippen
en ’t zieltje zelf ging glippen
toen stond, helaas, de jammerende schaar
met tranen om de baar…

Twee jaar later, in 1653. stierf ook Vondels vrouwen weer een aantal jaren zijn enig overgebleven zoon Joost. Voor zover bekend heeft Vondel geen dichterlijke klacht geuit bij het overlijden van deze zoon. Was het omdat Joost junior om met Vondels biograaf Geeraerdt Brandt te spreken ’kleen van geesten los van hoofd’ was? Wel heeft Vondel nog gepoogd zijn vriend Gerard Vossius, één van de eerste hoogleraren aan de Universiteit van Amsterdam, te vertroosten met de bekende regels:

Wal treurt gij hooggeleerde Vos
en fronst het voorhoofd van verdriet
benij Uw zoon de hemel niet
de hemel trekt, ai, laat hem los …

Maar dat laatste was natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan. De dood was in die tijd een goede bekende, het kerkhof een vertrouwde plaats. De ‘gemiddelde’ huisvader, die zelf niet ouder werd dan 55 jaren, moest tijdens zijn leven zeker tien keerde gang naar de begraafplaats maken. Geboren in een gezin waarvan drie van de vijf kinderen jong stierven, begroef hij vervolgens zijn ouders en schoonouders en zeker nog twee van zijn eigen kinderen. Daarbij was de kans ook nog groot dat hij een keer weduwnaar werd, doordat zijn vrouw in hel kraambed stierf… Op de algemene begraafplaats van Huisduinen ligt, ongeveer halverwege, aan het pad dat van de toegang tot hel eigenlijke kerkhof leidt naar de zo bekende boom, de grafsteen van Marye Jansdochter Kastrikom. Opvallend is het handmerk of huismerk bovenin de grafzerk, waarschijnlijk het handmerk van haarvader. Afbeeldingen van een afgebroken zuil of andere symbolen van het afbreken van jong leven kwamen pas in de 19e eeuw in de mode. Volgens de impostregister op het overlijden van 20 oktober 1749 was Marije een kind van Jan Claasz. Kastrikum (Castricum, ook wel Kastercom). Marije moet dus geboren zijn op 30 juni 1730. Opzoeken in het doopregister was in dit geval niet zinvol. want de oudersvan Marije, Jan Kastrikum en Marije Aarjensdochter Strop, warendoopsgezind. Doopsgezinden, ook wel menisten of mennonieten genoemd naar hun grote voorbeeld Menno Simonsz.( 1496-1561) geloven niet in de kinderdoop. Pas als de kinderen zelf ‘tot hun verstand gekomen zijn’ en dal was blijkbaar omstreeks hun 18de verjaardag, werden ze gedoopt en als vol waardige leden in de broederschap opgenomen.

De kerk der doopsgezinden, de zogenaamde Vermaning, stond op Huisduinen: pas in 1788 is er een vermaningshuis in Den Helder gebouwd. Voorganger in die jaren (1742-1777) was de doopsgezinde leraar Jan Cornelisz. Dekker. Marije zou nooit gedoopt worden. Noch Willem Faber, noch Pieterde Gooyer of Adriaan Kindt. chirurgijns aan Den Helder, noch meester Erasmus Roeskeld te Huisduinen, kon het leven van het wichtje redden. Terecht schreef een chirurgijn in die dagen op zijn uithangbord:

De zieken die voor mij verschijnen
genees ik door mijn medicijnen
tenzij haar euvel wordt te groot
ik ken geen dranken voor de dood.

Ach, eerlijk gezegd, veel meer dan gebroken ledematen spalken, kiezen trekken en bestrijden van allerlei kleine ongemakken die het leven dikwijls vergallen, maar niet echt bedreigen, konden de chirurgijns ook niet.

 

De grafsteen van Marye Jansdochter Kastrikom

Vader Jan Kastrikum (1713-1775), commandeur ter walvisvaart die in die jaren op het schip ‘De Evenwicht’ van de rederij Comelis Welboren te Zaandam voer, had geld genoeg. Daar lag het niet aan. Jaren later, in 1766, kocht hij, evenals enkele andere Helderse doopsgezinde commandeurs als Cornelis Baske, Jan Jansz. Waligen Klaas Keuken, zelfs land in de polder Zijpe. Zijn zoon Klaas, een broer van de zo jong gestorven Marije werd evenals zijn vader commandeur. Hij zou echter jammerlijk aan zijn einde komen op de eindeloze ijsvelden voorde kust van Groenland. Daar raakte zijn schip ‘De Wisselvalligheid’ in de zomer van 1777, met nog een aantal andere schepen zodanig in het ijs beklemd, dat de bemanning een poging om lopend over het ijs de westkust van Groenland te bereiken.

Dat is Klaas Kastrikum en zijn collega Jacob Broertjes echter niet gelukt. Van hen is nimmer iets vernomen. Vijfjaar moesten hun vrouwen wachten voor zij mochten hertrouwen, want het zou niet voor ‘t eerst zijn dat na één of twee jaar een dood gewaande zeeman toch weer opdook… Gelukkig hebben beide ouders, Jan Klaasz. Kastrikum en Martje Aarjensdochter Strop, dit niet meer hoeven meemaken. Moeder Martje, in 1709 te Huisduinen geboren uiteen geslacht van walvisvaarders, was drie dagen vóór haar man op 20 augustus 1775 van zijn reis naar de arctische wateren terugkwam, leraarde besteld. 

Haar man overleed een paar weken later en is blijkens zijn grafsteen ‘in den Heer gerust den 9 september in ‘t jaar 1775, oud zijnde 62 jaar, 2 maanden en 16 dagen.’

Dit verhaal van Marye Jansdochter Kastrikom komt uit het boekje: Oorkonden in steen. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.

 

Uitleg route

Locatie

Bekijk hier de locatie van dit grafteken op de kaart. 

Bekijk ook andere verhalen uit dit thema

De grafzerk van Diewer Pieters is de op één na oudste nog aanwezige grafzerk uit de jaren 70 van de 17e eeuw en behoorde toe aan een rijke dame die een bijzonder schenking deed aan
Roelof Robijn (1727-1781) was een vooraanstaande figuur in de maritieme geschiedenis van Den Helder en Huisduinen. Als commandeur der Oostindische Compagnie (VOC) op de rede van Texel hield hij toezicht op het laden en lossen
Jacob Meyertszoon Giltjes was als tonneman belast met het verplaatsen van betonning en bakens voor de veilige vaart op de Zuiderzee. Hiermee vervulde hij een cruciale rol in de navigatie van schepen. Het was een