Verhalen
Algemene
begraafplaats

Historisch verhaal

Cornelis van Herwerden

Cornelis van Herwerden (1765-1817) was een prominente figuur in Den Helder tijdens de Franse overheersing. Als baljuw/schout, dijkgraaf van de polder Huisduinen, en notaris bekleedde hij belangrijke functies in de lokale samenleving. Maar ook nadat hij was ontheven van zijn ambt als baljuw bleef van Herwerden actief betrokken bij het bestuur, zelfs toen het politieke landschap ingrijpend veranderde door de Franse inlijving in 1811. Ondanks de uitdagingen van inkwartiering van troepen en politieke onrust, slaagde Van Herwerden erin om een aantal hervormingen door te voeren, zoals verbeteringen op het gebied van belastingen, onderwijs, gezondheidszorg, en de burgerlijke stand. Zijn leiderschap en vastberadenheid waren cruciaal tijdens deze turbulente periode in Den Helder. Na zijn dood in 1817 werd hij opgevolgd door zijn zoon Cornelis Theodorus van Herwerden, die zijn vader eveneens in diverse functies diende voordat hij burgemeester werd. Er is ook een straat naar hem vernoemd. Jack Ambriola vertelt het verhaal,

Cornelis van Herwerden (1765-1817): Helderse schout in Franse tijd

Hier Legt Begraven/Den Wel EGestr Heer/Cornelis van Herwerden/ 
In Leven Schout Dijkgraaf/Strandvonder en Notaris/ Van Den Helder/ 
Hij overleed/Den 15 September 1817/In Den Ouderdom van 52 Jaren/ 
En Ruym Twee Maanden 
(R-j-23) 

Cornelis van Herwerden was in 1789 de ziekelijke Pieter de Leeuw opgevolgd als baljuw/schout en als notaris. De baljuw/schout was tevens dijkgraaf van de polder Huisduinen en in de meeste gevallen ook strandvonder. Was een opeenhoping van functies vóór de Franse tijd (1795-1813) heel gewoon, na de inlijving bij Frankrijk veranderde dat. In het jaar 1810 werd Van Herwerden van het ambt van baljuw ontheven en bleef hij alleen notaris. 

Het jaar daarop (20 juli 1811) werd A.J.A. baron van Westerholt, een oud-luitenant ter zee bij de marine, tot maire (burgemeester) aangewezen. Aanvankelijk weigerde de baron zijn benoeming te aanvaarden en de eed af te leggen, maar hij werd door de Raad van de Prefectuur van de noodzakelijkheid overtuigd. 

 

De grafsteen van Cornelis van Herwerden (1765-1817), schout

Bataafse Republiek 

In de laatste decennia van de 18de eeuw waren er in ons land ernstige tegenstellingen ontstaan tussen de zogenaamde Patriotten en Prinsgezinden. Toen tenslotte in januari 1795 de Fransen ons land binnentrokken en door de Patriotten als ‘verlossers’ werden ingehaald, vluchtte stadhouder prins Willem V naar Engeland. De oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden hield op te bestaan en werd vervangen door de Bataafse Republiek.  

In Den Helder bleef aanvankelijk alles bij het oude. De ‘Provisionele Representanten voor de Burgerij van den lande van Huisduinen en Den Helder’, de leden dus van wat wij nu het gemeentebestuur zouden noemen, waren dezelfde personen die voorheen ook als baljuw en schepenen het bewind voerden. Eerst voor twee maanden, toen voor een jaar.  

Terwijl voorheen schout en schepenen ook de rechtspraak verzorgden, benoemde men in 1797 zes personen als ‘Municipalen’, men zou kunnen zeggen gemeentebestuurders, terwijl zeven anderen als leden van ‘het Comité voor Rechtsoefening’ werden benoemd. Wel werden ze allemaal door Van Herwerden beëdigd. Van ‘hogerhand’ had men echter toch behoefte aan ‘zuivering’, want er kwamen twee personen vanuit Den Haag om de municipaliteit te reorganiseren. Cornelis van Herwerden echter bleef in functie. 

Inkwartiering 

Een van de grote problemen waarvoor Van Herwerden zich geplaatst zag, was de inkwartiering van Bataafse én Franse troepen. Men was (naar in 1799 bleek terecht!) beducht voor een invasie van Engelse landingslegers en er werden veel meer soldaten in de Noordkop gelegerd dan er plaats was in de kazernes. Het teveel aan militairen moest dan maar bij de bevolking (ca. 2000 inwoners) worden ingekwartierd. Dit ging met heel veel problemen gepaard, vooral omdat er een voortdurende achterstand was met de betaling van de inkwartieringsgelden. De aanwezigheid van een groot garnizoen had de vestiging van veel neringdoenden tot gevolg: tappers, cabaretiers, slagers e.a. vroegen toestemming zich te vestigen. De gelijkstelling voor de wet vergemakkelijkte één en ander aanzienlijk.  

Ook de Joden werden (in 1807) met andere burgers gelijkgesteld, met als gevolg dat er in 1809 op de 2321 inwoners (1450 gereformeerden, 335 rooms-katholieken, 352 oud-katholieken, 73 doopsgezinden, 46 lutheranen en 5 remonstranten) reeds zestig Joden waren. De meeste problemen kwamen uiteraard niet van de mensen die zich hier officieel vestigden, maar van degenen die dat illegaal deden. 

Medisch toezicht 

Er was een twintigtal etablissementen, waarvan de inwonenden onder streng medisch toezicht stonden. Ze droegen namen die kenmerkend waren voor een havenplaats: De Vloot, Neptunus, het Rad van Avontuur, het Paard in de Wieg enz. Uiteraard was er dikwijls veel rumoer door dronkenschap en ongeregeldheden op straat. De houders van tingeltangels die toestemming bezaten tot het maken van muziek en die ook een dansvergunning hadden, betaalden een extra bijdrage aan de gemeente. Dat geld werd gebruikt voor het onderhoud van 35 straatlantaarns, voorzien van een lamp met patentolie.  

De problemen veroorzaakt door garnizoenssoldaten en de matrozen van de Bataafse vloot waren nog niets vergeleken bij de ongeregeldheden die het gevolg waren van de invasie van Engelse en Russische landingstroepen tussen Callantsoog en Huisduinen op 27 augustus 1799.  

Politiek had deze invasie tot gevolg dat op 30 augustus de Municipaliteit en het Comité van Justitie werden ontbonden. De werkzaamheden werden als voorheen opgedragen aan één college van prinsgezinden. Niet zodra echter de vreemde troepen zich enkele maanden later weer hadden ingescheept, een onbeschrijfelijke bende achterlatend, begon de liquidatie van wat er aan oranjegezindheid naar boven was gekomen en kwamen Schout, Municipaliteiten Comité van Justitie weer in hun oude functies onder het Bataafse Gouvernement terug. 

Grafschennis 

Ook de Franse en Bataafse troepen kwamen terug en daarmee de ellende van de inkwartiering. En nog was er ruimtegebrek, want ook de kerken van Huisduinen en Den Helder werden ‘gerequireerd’. Een deel van de soldaten werd zelfs ondergebracht in ‘kampementen’ op het land. Welke uitwassen dit tenslotte tot gevolg had blijkt o.a. uit een klacht van Aarjen Brouwer, ‘huysman woonachtig op Heilighorn’, een doodgraver, die verklaart ‘dat een kampement Franse en Hollandse militairen een grote verwoesting op het nabijgelegen kerkhof hadden veroorzaakt; daar gedurig stenen, zerken en palen werden gebroken en zelfs weggehaald, terwijl een groot aantal graven waren gedolven, waarbij hij had bevonden, dat er lijken van mensen waren uitgehaald’.  

Inscheping bij het Wapen van Haarlem (1799)

Een andere ‘huysman aldaar’, Pieter Bontes, verklaarde ‘dat zij de lijkkisten meenamen en gebruikten tot hutten in het kamp waar zij gelegen waren’. Toch was het niet alleen maar kommer en kwel in de Franse tijd. Vooral op het gebied van de belastingen, het onderwijs, de gezondheidszorg en de burgerlijke stand kwamen maatregelen tot stand die al veel eerder genomen hadden moeten worden. Zo werd in 1800 geordonneerd dat alle onbedekte mesthokken moesten worden opgeruimd. Het was voordien nog steeds de normaalste zaak van de wereld dat ieder zijn vuil, visafval enz. gewoon op de openbare weg deponeerde en de mest ergens op het woonerf werd neergesmeten. In datzelfde jaar werd ook een resolutie aangenomen dat alle op het secretarie berustende papieren, boeken enz. moesten worden geïnventariseerd. Er werd een nieuwe tekening van het kerkhof gemaakt en een nieuw grafregister aangelegd. 

Dolle hondenbeet 

In 1801 werd een waag ingesteld, voornamelijk om sluikhandel tegen te gaan. Ook kwam er een Bank van Lening, onder meer om een eind te maken aan de ongereglementeerde in- en verkoop van goud en zilver. De brandweer werd gereorganiseerd (1809), er werd aandacht besteed aan onderzoek en toezicht op schapenschurft en er kwam een keur tegen ‘dolle hondenbeet’. In 1808 werd een ordonnantie uitgevaardigd inzake het bevorderen van inenting met koepokstof; in 1813 werd deze inenting verplicht gesteld. Aan het onderwijs werd meer aandacht besteed (katholieken konden sedert 1806 ook als leerkrachten benoemd worden), terwijl in 1807 werd overgegaan tot de invoering van huisnummers. Uit al dit soort maatregelen blijkt dat er toch een nieuwe tijd was aangebroken. Achteraf bezien is het allerbelangrijkste waarschijnlijk geweest dat door het gemeenschappelijk lijden onder de malaise door de oorlog met Groot-Brittannië en de dood van vele duizenden jongemannen in Rusland, de Nederlandse eenheid voorgoed gevestigd werd. 

Opnieuw schout 

Na de Franse tijd is Cornelis van Herwerden nog enige tijd opnieuw als schout in functie geweest, zij het niet direct. Toen men Van Westerholt toch liever zag verdwijnen, is eerst Pieter Korff provisioneel (voorlopig) burgemeester geweest, daarna was er weer sprake van een schout: Cornelis van Herwerden. Na zijn dood, spoedig daarna, volgde zijn zoon Cornelis Theodorus van Herwerden hem op, maar deze overleed reeds in 1824. Diens opvolger J. in ’t Veld was aanvankelijk ook nog schout, maar sedert 21 december 1825 burgemeester. 

Cornelis van Herwerden, geboren 1 juli 1765 te Jisp en overleden 15 september 1817 te Den Helder, trouwde in 1790 met Maria Magdalena van Marle (1768-1859), een dochter van de burgemeester van Monnickendam, Theodorus Egbertus van Marle. 

Dit verhaal komt uit het boekje: Oorkonden in steen. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.

Uitleg route

Locatie

Bekijk hier de locatie van dit grafteken op de kaart. 

Bekijk ook andere verhalen uit dit thema

De grafsteen van Dooitse Eelkes Hinxt, kaptein op zee bij de Bataafse Republiek, is bijzonder opvallend om verschillende redenen, zoals de vorm en gravering. Maar behalve zijn unieke grafzerk zijn er nog vele andere bijzondere
Hoewel er veel echtgenotes van bekende achtiende eeuwse mensen op de begraafplaats liggen, speelden deze vrouwen in het openbare leven nauwelijks een rol. Dit was anders voor Marytie Muller. Als echtgenote van Jan Harge, een
De grafzerk van Diewer Pieters is de op één na oudste nog aanwezige grafzerk uit de jaren 70 van de 17e eeuw en behoorde toe aan een rijke dame die een bijzonder schenking deed aan