Historisch verhaal
Marinemonument van de Adder
Het marinemonument van de Adder
“Wij ontvingen hedenmiddag het treurige bericht dat de rijksmonitor de ‘Adder’ met commandant Van der Aa, die laatstleden woensdag uit IJmuiden naar Hellevoetsluis is gegaan, vermoedelijk is gezonken. Het lijk van den loods Duinker, voorzien van een zwemgordel der ‘Adder’, is heden in zee, op de hoogte van Zandvoort gevonden. Een reddingsboei der ‘Adder’ is te Nieuwediep aangebracht. Er is een stoombarkas uit Hellevoetsluis uitgezonden.” Aldus de Rotterdamse Courant van zaterdag 8 juli 1882. Een wonderlijke geschiedenis. Niet alleen omdat nooit precies achterhaald is wat de werkelijke oorzaken van het met man en muis vergaan van dit marinevaartuig waren. Het was toch óók een raadsel waardoor de ramp met dit schip, middenin de zomer zo vlak voor de kust vergaan, kon geschieden zonder dat er hulp geboden werd. De ramp vond op woensdag 5 juli ’s avonds om ongeveer negen uur plaats ‘op nagenoeg één geografische mijl WNW van de vuurtoren van Scheveningen.’ En pas op vrijdag 8 juli kreeg men door het aanspoelen van het eerste lijk – van de Helderse loods Duinker – het idee, dat er iets misgegaan zou kunnen zijn. Tussen 8 juli en 8 augustus spoelden op de Hollandse, Friese en Oldenburgse kusten tal van lijken, reddingsboeien, wrakstukken en zwemvesten aan. De horloges die op de lijken werden gevonden, waren om ca. 21.10 uur stil blijven staan … Pas op woensdag 12 juli, een week na de ramp, vermeldde het Departement van Marine de ondergang van de ‘Adder’, compleet met de namen van de gehele bemanning, 65 koppen, die bij de ramp omkwamen. Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 werd een commissie ingesteld die een onderzoek naar de toedracht moest instellen. De ware toedracht is echter niet ontdekt. Vandaar dat het 26 oktober 1882 verschenen rapport als titel draagt: ‘Verslag aan den Koning van het onderzoek naar de vermoedelijke oorzaken waaraan de zeeramp van Zr. Ms. Rammonitor ‘Adder’ moet worden toegeschreven’. In een uitvoerig rapport van 181 pagina’s kwam men uiteindelijk niet verder dan het noemen van de vermoedelijke oorzaken.
Zr. Ms Adder
Drijvende batterij
De door twee stoommachines voortgedreven ‘Adder’ (56,76 meter lengte, 13,4 meter breedte, 2,92 meter diepgang) was eigenlijk meer een zwaar gepantserde (14 cm dik staal) drijvende batterij dan een zeeschip, gebouwd om onze riviermonden te beschermen. De rammonitor, in 1870/’71 in Amsterdam gebouwd, mocht eigenlijk slechts bij zomerweer, behoorlijk bemand en met voldoende voorzorgsmaatregelen, een korte tocht over zee ondernemen. De monitor had echter al elf maal eerder een reis van Amsterdam over zee naar Hellevoetsluis gemaakt en zelfs negen maal een grotere reis. Bovendien had het schip verscheidene malen oefeningen op zee verricht. De commissie oordeelde dat de ‘Adder’, na later aangebrachte voorzieningen (1879/’80), wel goed stuurde mits men met de monitor wist om te gaan. Maar bij dwarse zeeën slingerde het schip gemakkelijk zodat ‘bij ongunstig weder zelfs kleine togten over zee zijn af te raden’. Dat slingeren had te maken met het ‘hooggelegen zwaartepunt’ van het schip. Bij een tocht over zee hoorde tot de vereiste maatregelen ‘het schalmen van de koekoeken’, ja het ‘digtmaken van alle openingen in – en op het dek’.
Onvoldoende bemanning
Bij vertrek vanuit IJmuiden bestond de bemanning uit 65 koppen. Dat was wel niet direct een echt tekort, maar compleet was de bemanning niet. In de Haagse Courant van 23 oktober 1936 staat het verhaal van de dan tachtigjarige H.W. Kunst, die ruim een halve eeuw eerder matroos 3e klasse op de ‘Adder’ was: ‘Toen wij in IJmuiden lagen, gingen wij passagieren met ons tienen. Gezamenlijk besloten we naar Mokum (Amsterdam) te gaan, om onze familie gedag te zeggen. Wij liepen naar Amsterdam en daar zocht ieder zijn kennissen op. Tezamen gingen wij volgens afspraak per trein naar IJmuiden terug, maar de schuit was weg. Daarom gingen we per trein naar Rotterdam en dan met een bootje naar Hellevoetsluis, waar we ons schip wel zouden zien. We meldden ons op het wachtschip. De commandant vroeg waar we thuishoorden. “We komen van de ‘Adder’,” zeiden we, “en zijn gaan passagieren om moeder gedag te zeggen.” “Wat hebben jullie een rare ziekte, dat leren jullie nooit af,” zei de commandant. “Maar jullie mogen van geluk spreken, want de ‘Adder’ is met man en muis vergaan…” In het marineblad ‘Alle Hens’ is echter sprake van twee kwartiermeesters, zeven matrozen en één ziekenverpleger die op 1 juli met verlof waren gegaan en zich in Hellevoetsluis weer aan boord moesten melden. Het schip was bewapend met twee getrokken voorlaadkanonnen van 23 cm (Armstrong) in één toren opgesteld, een kanon van 7,5 cm, een kanon van 5 cm, een kanonrevolver van 3,7 cm en een mortier van 12 cm. Het schip was voorts voorzien van een zware, smeedijzeren ram aan de voorsteven en uitgerust met twee sloepen en een vlet. Het kon door zes waterdichte schotten in compartimenten worden verdeeld. Na het aanbrengen van een centrale kiel en een stoomstuurinrichting stuurde het schip beter dan in het begin, maar het bleef een drijvende batterij, geen zeeschip.
Het rapport spreekt niet alleen van een onvolledige, ook van een ‘onvoldoende’ bemanning. Daar werd vooral mee bedoeld dat de bemanning onvoldoende ervaring bezat om met dit soort schepen te varen. Zelfs de commandant, luitenant ter zee der 1e klasse E. Simon van der Aa, een kundig officier, had nooit op een monitor gediend, noch een van zijn officieren. Ook het overgrote deel van de bemanning was niet met het schip vertrouwd. Met name het tekort aan ervaren vuurstokers achtte de commissie wellicht funest. Van de tien vaste vuurstokers voeren er slechts twee mee. De rest was reservepersoneel. Zelfs van de zeeloods, de 63-jarige C.S. Duinker, werd geschreven dat van hem ‘het algemeen gerucht’ ging dat hij als loods ‘minder geschikt’ was geworden. Dat klinkt nogal vaag. Iets anders was dat de commandant van het schip ‘geen loods had aangevraagd die bevoegd was voor het loodsmansvaarwater der zuidelijke gaten en met monitors vertrouwd was.’ Dat Duinker niet geëxamineerd was voor de zuidelijke wateren (4e en 5e district) viel hem moeilijk te verwijten. Dat hij geen ervaring had met rammonitoren al evenmin.
Laatste reis
Al bij het vertrek op 5 juli ’s morgens om 10.00 uur vanuit IJmuiden, ging er van alles fout. De commandant verzuimde zijn vertrek aan de minister en aan de commandanten van de marine in Amsterdam en Hellevoetsluis te melden. Het gevolg was dat op de avond van de ramp de minister niet eens wist dat het schip op zee was. De commandant in Amsterdam waande het schip nog in IJmuiden, evenals de commandant in Hellevoetsluis. Hoewel zulks niet verplicht was, maar wel gebruikelijk, had de beambte van de Semaphore te IJmuiden van de Amsterdamse Kanaalmaatschappij het vertrek van de ‘Adder’ evenmin gerapporteerd. Het ongeluk wilde ‘dat die beambte op 1 juli 1882 door een ander was vervangen, en bij de verwisseling der personen een misverstand is gerezen.’ De nieuwe beambte had begrepen dat hij alleen de binnenkomende marineschepen diende te rapporteren.
De Buitenhaven ±1930
Men kon de commandant dus kwalijk nemen dat hij zee koos. Wel had hij kunnen berekenen dat de eb die het schip nodig had om tegen de zuidelijke wind in Hellevoetsluis te bereiken, die morgen om tien uur al te lang liep. En als het schip wind én vloed tegen zou krijgen, was het nog maar de vraag of de rammonitor daartegen in zou kunnen varen. Aanvankelijk ging het allemaal goed. ‘Te 12 ¼ uur werd de monitor met een verrekijker waargenomen door de heer L.M. Willemse, rustend gezagvoerder ter koopvaardij, uit zijn woning, die te Katwijk aan Zee aan het strand staat.’ De monitor bevond zich toen 5 à 6 Engelse zeemijlen uit de kust. Ook toen Dirk Taat, strandvonder te Katwijk, om 13.00 uur het schip ‘ongeveer 1 ½ uur gaans uit de kust’ zag varen, was er niets bijzonders aan te zien. Er stond eb en het schip vorderde goed.
Ooggetuigen
Een uur later nam de oud-minister van Marine, jhr H.O. Wichers, de monitor waar door een verrekijker vanuit hotel Garni te Scheveningen. Om half vijf zag hij het schip nogmaals. Het was toen 4 à 5 streken doorgestoomd en bevond zich op 1 à 1 ½ geografische mijl voor de kust. Wel was de wind naar het zuidwesten gelopen.
Er stond een stijve bries (windkracht 5) en een moeilijke zee. Men vroeg zich af waarom het schip niet terugkeerde, ook al doordat de vloed doorgekomen was. Pieter Kuyt, zeeman in ruste, kastelein op het duin bij de vuurtoren van Scheveningen die het schip door een kijker volgde, verwonderde zich erover een monitor te zien varen. ‘Door de kijker merkte hij op dat de monitor met elke golf onder water stak en de zee tegen de toren brak. Het schip bewoog zich in een naad van het tij die men op Scheveningen ‘zeeval’ noemt, en waarin het wegens het woelen der zee kwaad varen is.’ Kuyt vroeg zich dan ook af of er wel een loods aan boord was! Toen hij ’s avonds om een uur of acht nog eens keek was het vaartuig ‘nog in voortgaande beweging’. Maar het schip was weinig opgeschoten en zou die nacht op zee moeten blijven. Schipper Ary ’t Hart, die met zijn visschokker in de buurt van de Waterweg bij ‘felle bries en een woelige zee uit het Z.W.’ aan het vissen was, nam omstreeks 15.00 uur rook waar. Toen de rook ongeveer op dezelfde plaats bleef dacht hij aan een stoomboot met machinepech en ging erop af. Pas om half zes was hij in de buurt van de monitor, die het hard te verduren had. ‘Het vaartuig gierde geweldig zwaar’. Uit een later op het lijk van de luitenant ter zee Jonckheer gevonden briefje blijkt ‘dat om 6 uren ’s namiddags de monitor weigerde met de schroeven te wenden’. Men kon dus eenvoudig niet terug naar IJmuiden. Maar omdat er geen assistentie gevraagd werd, voer ’t Hart wel naar IJmuiden. Terug naar de Waterweg was ook voor hem vanwege tegenwind en–stroom onmogelijk.
Voorpagina van het rapport over de ramp met ‘De Adder’
Benarde situatie
Uit het rapport van de onderzoekscommissie blijkt dat diverse waarnemers al om zes uur ’s middags constateerden dat de toestand hachelijk was. Toch duurde het nog tot omstreeks acht uur eer door middel van vlaggenseinen om sleepboothulp werd gevraagd. Kapitein F. de Braauwer van de sleepboot ‘Kinderdijk’, die aan de zuidelijke pier van de Waterweg lag, had de ‘Adder’ al vanaf vier uur waargenomen. Maar toen De Braauwer om 18.30 uur naar binnen ging had de monitor nog steeds geen assistentie gevraagd. Ook schipper W. Haasnoot van de ‘Petronella Vierman’ uit Katwijk die ’s avonds om half acht de monitor gepasseerd was, getuigde dat men ‘toen nog geen twee vlaggen onder elkaar gehesen had’. Onbegrijpelijk overigens was het gedrag van de bemanning van de Scheveningse bomschuit ‘Twee Gezusters’. Deze vissersschuit passeerde de monitor omstreeks acht uur op nog geen halve kilometer afstand. Op dat moment was aan boord van de ‘Adder’ het noodsein (twee vlaggen onder elkaar) gehesen. De zeeën sloegen over de monitor, alleen de toren was zichtbaar. Men zag slechts één man aan boord, die echter niet om hulp riep.‘Den Dulk en zijn bemanning achtten het niet raadzaam om hun schrobnet te verlaten en zich te vergewissen of men hulp nodig had, omdat zij niet de kans wilden lopen dat hunne hulp werd geweigerd, en zij dus nodeloos schade zouden lijden door de opoffering van hun net. Een half uur later, toen zij ten noorden van de monitor waren gekomen, werden aan boord daarvan vuurpijlen waargenomen. Ook toen werd geen poging aangewend om het vaartuig ter assistentie te komen. Zij meenden dat die vuurpijlen te kennen gaven, dat de monitor een sleepboot of een loods begeerde’. Bovendien dachten ze dat ze door de z.z.w. wind en de lopende vloed toch niet bij het schip konden komen. Ook toen de vuurpijlen plaats maakten voor stakelvuur, witte en rode flambouwen, reageerden de vissers niet. Zelfs toen er ‘een vlamvuur dat zich in damp oploste’ werd waargenomen en de vissers tegen elkaar zeiden: ,,Nu zou het wel kunnen gebeuren dat zij aan hun eind zijn”, ondernamen ze niets. Want, zo zeiden ze, we bevonden ons ‘beneden ’s winds’. Maar er werd ook niet naar de wal gestuurd om hulp te vragen. Er werd gewoon doorgevist.
Ondergang
Overigens werd de ondergang van de ‘Adder’ ook waargenomen vanaf het terras van het badhuis te Scheveningen.
“De heer mr. F.A. Loudon heeft ’s avonds paarse vuren in de vorm van korenaren tegen de zwarte rookkolom zien opschieten, en kreeg de indruk dat dit noodseinen konden zijn. Hij dacht evenwel dat de zaak wel terecht zou komen, omdat het schip naar de kust dreef, en velen die seinen zagen. Later zag die getuige een witte compacte walm van stoom, die vlokachtig in elkaar zat, cirkelvormig over de zee.’ Dit is waarschijnlijk het moment geweest waarop Zr. Ms. ‘Adder’ kantelde en zonk. Maar dat was allemaal achteraf. In het rapport staat: ‘De nacht van 5 op 6 juli, de dag van 6 juli, de nacht van 6 op 7 juli, de dag van 7 juli, de nacht van 7 op 8 juli gingen voorbij, zonder dat iemand zich ongerust maakte over de ‘Adder.’ De marinecommandant van Amsterdam dacht dat de monitor in Hellevoetsluis lag, die te Hellevoetsluis dacht dat het schip in IJmuiden lag. En de minister dacht helemaal niets, ‘want hij had geen bericht ontvangen van het vertrek uit IJmuiden’.
En zo bleef het vergaan van de ‘Adder’ en het omkomen van zeven officieren en 56 onderofficieren en minderen, een loods en een ‘opvarende’, op een zomeravond in het jaar 1882, slechts één mijl voor de kust onopgemerkt. Pas toen er lijken aanspoelden trok men er van alle kanten op uit. ‘Vele lijken werden drijvende gevonden en door die vaartuigen binnengebracht. Zoals te voorzien was, is geen levend wezen meer gered kunnen worden. Drieënveertig lijken zijn aangespoeld en allen herkend, tweeëntwintig blijven ontbreken.” Aldus het rapport.
Het marineblad ‘Alle Hens’ voegt eraan toe: “Zoals men wel vaker hoort bij dergelijke rampen ging ook deze gepaard met treffende bijzonderheden. De officier van administratie J. Kluit, wiens bagage reeds aan boord was gebracht, werd op het laatste moment ziek en vervangen door een ranggenoot W.F. Klompé, wiens lijk op 20 juli te Den Helder werd binnengehaald. De officier van gezondheid A. Lokvers en vier leerling-machinisten 1e klasse deden hun eerste (en laatste) reis aan boord van een oorlogsschip. Een burger hofmeester maakte de reis naar Hellevoetsluis mee om zich daar als hofmeester bij de krijgsmacht te verbinden – hij is nooit aangekomen.’ En dan natuurlijk de tien al eerder genoemde ‘verlofgangers’ die op wonderbaarlijke wijze aan de dood ontsnapten!”
Gemeenschappelijk graf te Huisduinen
De geborgen marinemensen (28) werden begraven in 8 graven op de Algemene Begraafplaats te Huisduinen. In het jaarboek 1881/1882 van de Marine staat hierover onder meer: “De begrafenis van de eerste slachtoffers op de Helderse begraafplaats geschiedde met volledige militaire eer op donderdag 13 juli 1882. Voorafgegaan door tamboers en pijpers, het muziekkorps van de marine en een detachement mariniers, volgden de lijkwagens en slippendragers met daarachter de familieleden, de commandant van het Wachtschip en overige officieren, de adelborsten, de halve equipage van het Wachtschip en een baksvolk van ieder in de haven liggend schip. Langs de weg die de droeve stoet volgde, en ook in de andere delen van de gemeente, was alles in rouw, met vlaggen halfstok. De luiken van de huizen waren gesloten. Niemand werkte er in Den Helder en duizenden volgden de stoet, waaraan geen einde scheen te komen.
Grafmonument ‘De Adder’ (westkant) Grafmonument ‘De Adder’ (zuidkant)
Op de begraafplaats wachtte vice-admiraal De Haes met tal van burgerlijke en militaire autoriteiten de lange stoet op. Onder de tonen van de muziek en de doffe tonen van de trommels werden de kisten in de groeve neergelaten. Daarop trad een piket mariniers naar voren en hun salvo was het teken dat het stoffelijk overschot van hun collega’s aan de aarde was toevertrouwd. Daarna sprak de vice-admiraal onder andere: “Hetgeen hier is gebeurd, is het gevolg van een droevig ongeluk, in die groeve brachten wij hen, die het leven lieten bij de ramp die de Adder trof.” Met een troostwoord tot de nabestaanden die naast de groeve stonden en aan wie hij de namen voorlas van degenen die aan de stoet der aarde werden toevertrouwd, besloot de vice-admiraal zijn rede, daarna hieven de weeskinderen een treurig lied aan. Twee dagen later trok nogmaals een rouwstoet met slachtoffers naar de Helderse begraafplaats. Steeds werden door marineschepen in de haven van Den Helder de stoffelijke overschotten aangebracht die elders waren aangespoeld.” Een jaar na de ramp is de gedenksteen ter nagedachtenis aan de bemanning van Zr.Ms.’Adder’ opgericht. Decennia lang zijn hier jaarlijkse herdenkingen gehouden. Eigenlijk totdat de herdenking bij het Marinemonument op het Havenplein (1922) de plechtigheden bij de ‘Adder’ vervingen. Uiteraard werden er ook omgekomenen in hun woonplaats begraven. Zo meldt het Rotterdams Nieuwsblad van 19 juli 1882:
“Zaterdag is te Deventer met grote plechtigheid en militaire eer ter aarde besteld het stoffelijk overschot van de luitenant-ter-zee 2e klasse Michiel Smits ridder der M.W.O., 1e officier aan boord van de ‘Adder’. Op het kerkhof waren zeer velen tegenwoordig. De heer Kits van Heijningen hield een toespraak”.
Overal in het land werden gaven ingezameld ten behoeve van de nagelaten betrekkingen van de opvarenden van de ‘Adder’. Er is zelfs een ‘Adderfonds’ in het leven geroepen.
Onderzoek
Bij Koninklijk Besluit van 21 juli 1882 nummer 1 werd door de Koning een commissie benoemd onder voorzitterschap van vice-admiraal R.L. de Haes ‘tot nagaan en opsporen der oorzaken waaraan de Adderramp moest worden toegeschreven’. Op 26 oktober van datzelfde jaar was het verslag klaar. Het bleef gissen: ‘Is er allengs water in het schip gedrongen door de koekoeken of de torenrand? De middelen waren aan boord aanwezig, zowel door stoom- als handpompen, om dat water te verwijderen. Of drong er water bij zulke hoeveelheden in het schip dat niettegenstaande die middelen het vaartuig niet te behouden was en de slingering zo zijn toegenomen, dat het schip eindelijk is gekanteld? Dit laatste is de meest waarschijnlijke hypothese, maar zij is alleen dan aanneembaar, wanneer de stortzeeën door het stukslaan van een of meer geschalmde openingen, zich toegang tot het benedenschip hebben weten te verschaffen.’ Maar was dat het enige? Wat kan toch de ‘naaste oorzaak van het kantelen en zinken geweest zijn?’ ‘Uwe Commissie meent de meer verwijderde oorzaken van de ramp met vrij grote zekerheid te hebben aangegeven, maar de naaste en directe oorzaak van de ramp ligt in het duister …’ En wat was de reden dat na het vergaan niemand is gered? De sloepen waren kennelijk niet gebruikt. Een sloep zat nog op het wrak, een andere sloep en een vlet zijn – in stukken – op de kust aangespoeld. ‘Deze stukken schijnen aan te wijzen, dat ook die sloep en de vlet niet zijn gebruikt, maar bij het zinken en aan de grond raken zijn gebroken.’ Hoe was het toch mogelijk dat niemand zich – ondanks de zwemgordels heeft kunnen redden? Door de eb? Door de woelige zee? Doordat de zwemgordels het zwemmen bemoeilijkten?! En tenslotte: hoe was het toch mogelijk dat niemand alarm sloeg? Het zal niet verbazen dat deze ramp aanleiding was een reguliere kustwacht langs de Nederlandse kust te organiseren. Maar voor de bemanning van dit ongelukkige schip was dit te laat. Uiteraard heeft men ook geprobeerd met behulp van duikers het wrak te onderzoeken. Reeds op 20 juli 1882 werd door een duikersteam het wrak in tien vadem water dwars voor Scheveningen, een kleine mijl uit de kust gelokaliseerd. De monitor lag met de bodem boven, op bakboordzijde, met de voorkant naar het zuiden. Men heeft nog wel het een en ander geborgen, maar pogingen het schip te lichten zijn niet gedaan. Men achtte dat destijds niet mogelijk en (later) niet zinvol. Een eeuw later – zie Algemeen Dagblad van 5 mei 1984 – is er nog wel over gesproken. De Haagse duikclub ‘Sirene’ had wel belangstelling. Maar de marine is daar niet voor: ‘Wij vinden het vervelend als sportduikers daar wat doen. De marine heeft een eventueel onderzoek liever in eigen beheer.’ (H. Wijn. Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag). Het is ook de vraag of het duiken naar het inmiddels onder het slib geraakte wrak zo eenvoudig zal zijn.
Procesverbaal betreffend de zeeloods Duinker
Toch zijn er door leden van de Haagse duikclub nog verschillende dingen boven water gehaald. Onder andere een buitenboordafsluiter die nu op de ‘Schorpioen’ in Den Helder ligt. Het zou interessant zijn indien men het geschut van de ‘Adder’ omhoog zou kunnen halen, al was het maar dat hetzelfde geschut oorspronkelijk ook op de ‘Schorpioen’ heeft gestaan. De voortstuwingsinstallatie van de ‘Adder’ is eveneens interessant, al was het maar omdat deze grotendeels overeenkomt met die van de eveneens in Den Helder aanwezige ‘Bonaire’. (mededelingen van Ir. B. Mooiman).
Bijlage 2. Slachtoffers Z.M. ‘De Adder ‘
Burgerlijke Stand Den Helder. Aangifte van overlijden 10 juli 1882, akte 217.
Door Paulus François van Wage, officier van Administratie, 43 jaar, en Jacobus Gijsbertus Snethlage, Luitenant ter Zee, 29 jaar, wordt aangegeven dat op de negende juli in de Noordzee is opgevist en alhier aangebracht het lijk van Jan Dalmeijer, 31 jaar, machinist, behorende tot de bemanning van de rammonitor Adder, van beroep machinist, geboren en wonende te Den Helder, echtgenoot van Dorothea Wielick.
(Geboren Den Helder 18 april 1851 zoon van Willem Janz Dalmeijer en Grietje Pieters van der Meer, trouwt Den Helder 27 augustus 1873 Dorothea Bernardus Wielick, geboren Den Helder 18 januari 1851. Bij overlijden in 1882 drie jonge kinderen: Willem 7 jaar, Cornelia Anna Maria en Margaretha Elisabeth Anna, een tweeling van 2,5 jaar oud, achterlatend).
Akte 218. Aangevers idem, geven aan Hendrik Scholtsz, 40 jaar, konstabel, geboren Zaandam, wonende Den Helder, echtgenoot van Elisabeth van Geel. (In 1866 matroos Koninklijke Marine, trouwt Den Helder 5 april 1866 Elisabeth Cornelis van Geel, geboren Den Helder 23 juli 1845, dochter van Cornelis Cornelisz van Geel en Aaltje Klaas Kramer. Zij hertrouwt Den Helder 27 juni 1889 Geurt Adrianusz Riedeman, stoker, geboren Den Helder 6 mei 1859, scheiding Den Helder 8 maart 1900.)
Akte 219. Lodewijk Kremer, 25 jaar, matroos, geboren te Dalen in Drenthe, wonende te Amsterdam, ongehuwd, zoon van Hendrik Victor Kremer en Sijgje Mesken.
Akte 220. Charles Louis Theewis, 19 jaar, matroos, geboren en wonende te Zierikzee, ongehuwd, zoon van Jacobus Andreas Theewis en Sophia Heijeriks, winkelierster te Zierikzee.
Akte 221. Cornelis Buijsen, 20 jaar, matroos, geboren en wonende te Rotterdam, ongehuwd, zoon van Theodorus Buijsen en Wilhelmina Helena de Klerk.
Akte 222. Jan Willem Caspers, 19 jaar, marinier, geboren te Zutphen, wonende te Nijmegen, ongehuwd, zoon van Albert Willem Caspers en Maria Klasina Bosman.
Akte 223. Johannes Reisiger, 24 jaar, matroos, geboren te Groningen, wonende te Amsterdam, ongehuwd, zoon van Johannes Reisiger en Jacobje Schoute.
Akte 226. Gerardus Wagenaar, 20 jaar, milicien, geboren en wonende te Amsterdam, ongehuwd, zoon van Dirk Wagenaar en Maria Catharina Dalmeijer.
Akte 227. Opgevist op de 10e juli. Gerardus Jonckheer, 25 jaar, Luitenant ter Zee, geboren te Ginneken, wonende te Amsterdam, ongehuwd, zoon van Philippus Hendrikus Jacobus Gerard Jonckheer en Allegonda Gerardina de Josselen.
Akte 228. Johannes Jutte, 21 jaar, matroos, ongehuwd, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Christiaan Jutte en Helena Christina van Halteren
Akte 229. Adrianus Wijnandus Antonius van Driel, 18 jaar, matroos, ongehuwd, geboren te Rotterdam, wonende te Amsterdam, zoon van Cornelia van Driel.
Akte 230. Frans Ham, 19 jaar, milicien, ongehuwd, geboren te Maassluis, wonende te ’s-Gravenzande, zoon van Daniel Ham en Jaantje Griffijn.
Akte 231. Dirk van Brederode, 31 jaar, botteliersmaat, echtgenoot van Maria Sophia Florianda Buchwaldt, geboren te Muiden, wonende te Amsterdam, zoon van Dirk van Brederode, magazijnknecht, en Berendina Uffelie.
Akte 232. Jacobus Schieman, 21 jaar, marinier, ongehuwd, geboren en wonende te Zaamslag, zoon van Martinus Schieman en Elisabeth Sol.
Akte 233. Jacobus Smeding, 28 jaar, marinier, ongehuwd, geboren te Sneek, wonende te Amsterdam, zoon van Jacobus Smeding en Nantje Elzer.
Akte 234. Carel Rudolph Seeger, 25 jaar, hofmeester, ongehuwd, geboren te Nijmegen, wonende te Amsterdam, zoon van Christian Heinrich Seeger en Johanna Maria Collet.
Akte 235. Julius Hendrik Theodoor van Balkum, 34 jaar, bootsmansmaat, zoon van Pieter Adrianus van Balkum en Maria Elisabeth Traanboer.
Akte 236. Bernardus Joseph Merk, 23 jaar, marinier, ongehuwd, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Bernardus Joseph Merk en Antje Maria Oostenbrugh.
Akte 237. Opgevist 11 juli. Johannes Franciscus Albertus van der Hulst, 32 jaar, koksmaat, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Albertus van der Hulst en Gesina Catharina Arnoldi.
Akte 238. Opgevist 12 juli. Johan Carel Everardus Meijer, 21 jaar, schoenmaker, ongehuwd, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Johannes Meijer en Maria Elisabeth Boenders
Akte 239. Gerrit Hendriks Hirs, 38 jaar, timmerman, echtgenoot van Antoinetta Wilhelmina Collin, geboren te Haarlem, wonende te Amsterdam, zoon van Gerrit Hendrik Hirs en Jansje van Delden.
Akte 242. Opgevist 14 juli. Evert van Voorthuijsen, 23 jaar, Luitenant ter Zee, ongehuwd, geboren te St. Anthoniepolder, wonende te Amsterdam, zoon van Willem Georg Frederik van Voorthuijsen en Petronella Cornelia Pleijte,
Akte 244. Opgevist 14 juli. Michiel Smits, 29 jaar, Luitenant ter Zee, ongehuwd, geboren te Oss, wonende te Amsterdam, zoon van Johannes Mercelis Smits en Geertruida de Haan.
Akte 245. Josephus Christiaan Baartmans, 36 jaar, machinist, gehuwd met Katharina Elizabeth Jung, geboren te Vlissingen, wonende te Amsterdam, zoon van Josephus Robertus Baartmans en Cornelia Pieternella van Os.
Akte 246. Friedrich Gustav Schultze, 29 jaar, stuurman, ongehuwd, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Heinrich Christian Gustav Schulze en Anna Catharina Gruse.
Akte 247. Willem Ackerman, 32 jaar, marinier, ongehuwd, geboren te Rotterdam, wonende te Amsterdam, zoon van Willemijntje Ackerman.
Akte 248. Johannes Lenning, 18 jaar, marinier, ongehuwd, geboren en wonende te Haarlem, zoon van Pieter Lenning en Johannes Alletta Reijnen.
Akte 249. Philippus Johannes Joost Leijn de Ruijter, 21 jaar, matroos, ongehuwd, geboren en wonende te Terneuzen, zoon van Pieter de Ruijter en Cornelia van den Broeke.
Akte 250. Johannes Jacob Christiani, 24 jaar, stoker, echtgenoot van Arentje Groeneveld, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Johannes Jacobus Christiani, korenmeter, en Susanna Elisabeth van Pommeren.
Akte 251. Joseph van Rijsbergen, 20 jaar, zeemilicien, ongehuwd, geboren en wonende te Vlissingen, zoon van Joseph van Rijsbergen en Maria Christina Azaert.
Akte 253. Opgevist 17 juli. George Borel, 23 jaar, Luitenant ter zee, ongehuwd, geboren te Semarang, wonende te Amsterdam, zoon van Harry Hubert Borel en Henriette Elisabeth Potter.
Akte 255. Opgevist 19 juli. Herman Daniel van der Pluijm, 19 jaar, tamboer, geboren en wonende te Amsterdam, zoon van Pieter van der Pluijm en Anna Teijlaar
Akte 258. Opgevist 20 juli. Jan Gerrit Jacob van den Bergh, 23 jaar, korporaal, ongehuwd, geboren te ‘s-Gravenhage, wonende te Amsterdam, zoon van Willem Johannes van den Bergh en Catharina Maria van Werkhoven.
Akte 260. Opgevist 21 juli. Wilhelmus Franciscus Klompé, 37 jaar, Officier van Administratie, echtgenoot van Susanna Victorine Josephine Kramer, geboren en wonende te ‘s-Gravenhage, zoon van Henricus Klompé en Charlotte Kalse
Tevens nog drie mannelijke lijken opgevist, zonder uiterlijke kentekenen en in verregaande staat van ontbinding, waardoor herkenning niet meer mogelijk was.
Nr.529. Gerardus Jonckheer. Geboren te Ginneken (Breda) 4 maart 1857, overleden aan boord Zr.Ms. rammonitor 2e kl. Adder 5 juli 1882 (vergaan op de Noordzee voor Scheveningen). Adelborst 1e kl. 1 sept.1877, Ltz. 2e kl. 16 nov.1879.
Nr.547. Evert van Voorthuijsen. Geboren te Maasdam 14 sept.1858, overleden aan boord Zr.Ms. rammonitor 2e kl. Adder 5 juli 1882 (vergaan op de Noordzee voor Scheveningen). Adelborst 1e kl. 1 sept.1877; Ltz 2e kl. 16 nov.1879
Nr.421. Michiel Smits. Geboren te Oss 23 okt.1852, overleden aan boord Zr.Ms. rammonitor 2e kl. Adder 5 juli 1882 (vergaan op de Noordzee voor Scheveningen). Adelborst 1e kl. 1 sept.1871, Ltz 2e kl. 1 sept.1875. Drager van de Militaire Willems-Orde, Ereteken voor belangrijke krijgsverrichtingen in Atjeh; Atjeh-medaille
Nr.553. George Borel. Geboren te Semarang 29 dec.1858, overleden aan boord Zr.Ms. rammonitor 2e kl. Adder 5 juli 1882 (vergaan op de Noordzee voor Scheveningen). Adelb. 1e kl. 1 sept.1877, Ltz 2e kl. 16 nov.1879
Nr.529, 547 en 553 blijken studiegenoten te zijn geweest. De overige officieren die aan boord waren:
Nr.56. Ernst Simon van der Aa. Geboren te Leeuwarden 25 aug.1840, overleden aan boord Zr.Ms. rammonitor 2e kl. Adder 5 juli 1882 (vergaan op de Noordzee voor Scheveningen). (Marineblad jrg. 47. blz.360.) Adelborst 1e kl. 4 sept.1858, Ltz 2e kl. 1 apr. 1861, Ltz.1e kl. 19 febr.1872. Cdt Zr.Ms. rammonitor Adder 1-5 juli 1882.
A.L.Devers, arts, Officier van gezondheid en W.W.F.Klompé, Officier van administratie hebben het K.I.M. niet doorlopen.
P.S.van ’t Haaff en M.J.C.Klaassen.
Gedenkboek honderdjarig bestaan der Adelborsten-opleiding te Willemsoord. 1854-1954. C.A.J.van Dishoeck, Bussum. 1955
Cornelis Duinker, zeeloods, loodsschipper geboren Den Hoorn 8 nov.1818 zoon van Sijmon Gerritz Duinker en Dirkje Klaas Kok. Trouwt 1e Texel 17 juni 1841 met Cornelia Dirks de Graaf, geboren Texel 14 aug.1820, overleden Den Helder 3 aug.1857. Hertrouwt Den Helder 13 nov.1862 Antje Pieters Berg, geboren Den Helder 15 dec.1829 en aldaar overleden 24 nov.1890. Op zee overleden 5 juli 1882, nabij IJmuiden gevonden, begraven op de Biezen te Santpoort. Bron: Database N.G.V. ‘NOORDKOP’.
Dit verhaal komt uit het boekje: Bijzondere zerken. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.