Historisch verhaal
Dooitse Hinxt
Dooitse Eelkes Hinxt: kapitein-ter-zee bij de Bataafse Republiek
D.E. Hinxt/ Kapit. Ter Zee/Bij de Bat.Republ./ Overl. 20 Oct. 1797/
Aan Wonden In De Slag Bij/Kamperduin/11 Oct. Bekomen/
(R-f-7)
Het komt maar zelden voordat de doodsoorzaak op de grafsteen wordt vermeld. Niet alleen de tekst, maar ook de vorm van de steen op het graf van de uit Leeuwarden afkomstige Dooitse Eelkes Hinxt is enigszins afwijkend. ‘Een obelisk op een piëdestal ’, om het eens deftig te zeggen. Of gewoon: een piramide-vormig bovenstuk op een rechthoekig voetstuk. De tekst staat gebeiteld in het voetstuk. Men zou bijna spreken vaneen monument, een gedenkteken. Hoewel in letterlijke zin natuurlijk elke eenvoudige grafzerk óók een gedenkteken is, gaat het toch om iets méér dan een gewone grafsteen. De kapitein-ter-zee Hinxt was immers ook niet ‘gewoon’ gestorven? Hij was, na zich ‘ mannelijk tegen een overmagt’ te weer gesteld te hebben, gewond geraakt en negen dagen later aan zijn verwondingen bezweken. Zo iemand kreeg in die dagen een buitengewone begrafenis en een buitengewone grafsteen.
Overstap
Dooitse Eelkes Hinxt was zijn loopbaan als zeeman bij de koopvaardij begonnen. In de Archieven van de Admiraliteits Colleges bevindt zich een ‘Reekenboek voor schipper Dooitse Eelkes Hinxt weegens ontvang en uitgaaf op ‘t schip ‘Aemilia Dorothea’ onderdirectie van de boekhouderTheunis Haakma a Leeuwarden 1763-1776′. Hieruit blijkt dat Hinxt inde jaren 1763/’76 als koopvaardijschipper voor een Friese reder voer. In hetzelfde archief bevindt zich een ‘Journaal, gehouden door den luitenant D.E. Hinxt op ‘s Lands kotter ‘De Snelheid’ gedurende zijn reis in de Noordzee en naar Noorwegen (1782) (…) en zijn tochten naar Essequebo (bij Suriname) in 1783 en 1784′. Daaruit blijkt dat hij, waarschijnlijk ten gevolge van de Vierde Engelse oorlog (1780-1784), de ‘overstap’ naarde marine – in dit geval de Admiraliteit van Friesland – gemaakt had. Uit andere bewaard gebleven journalen blijkt tenslotte dat hij nogdiverse reizen alsofficierop ‘s Lands oorlogsvloot maakte sedert 1792 als kapitein-ter-zee. 1). Toen de Fransen in 1795 ons land ‘bevrijdden’ en de ‘tiran’ stadhouder Willem V naar Engeland vluchtte, werd de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vervangen door de Bataafse Republiek, waarin de nieuwe machthebbers, de patriotten, het voor het zeggen hadden. De vijf Admiraliteitscolleges werden opgeheven en de zorg voor onze marine werd toevertrouwd aan een Comité tot de Zaken van de Marine, dat uit 21 personen bestond en zijn zetel in Den Haag had.
Opperbevel
De bekwame patriot Pieter Paulus, die als advocaat-fiscaal bij de Admiraliteit van de Maze al zolang op reorganisatie van de vloot had aangedrongen, maar die in 1788 vanwege zijn politieke gezindheid wasontslagcn, werd voorzitter van het Comité. Een andere patriot, Johan Willem de Winter, een gewezen le luitenant-ter-zee, die in 1787 de zijde der Patriotten had gekozen en uitgeweken was naar Frankrijk, kreeg enige maanden later het opperbevel over onze marine.
De toestand waarin de vloot zich bevond was bepaald niet rooskleurig. Er waren nogal wat bekwame (oranjegezinde) officieren verdwenen en het lagere personeel was ‘onbetrouwbaar’, want sterk oranjegezind. Er was eigenlijk maar één lichtpuntje: de matrozen waren nu ook niet bepaald pro-Engels.
Sinds de dagen van Cromwell en Willem III haatten de Ieren de Engelsen tot in het klokhuis van hun ziel en waren ze altijd bereid de vijanden van Engeland zo niet als vrienden dan toch als bondgenoten te omarmen. Toen Frankrijk in 1793 met Engeland in oorlog raakte, vroegen de Ierse vrijheidstrijders dan ook prompt om een Frans/Bataafs landingsleger in Ierland. De Fransen voelden er wel voor, maar in de zomer van 1797 bleek tenslotte dat de Hollanders het alléén mochten doen: de Franse vloot was nog in geen maanden gereed. En warempel, de Bataven wilden bewijzen, dat ze er ook nog wel alleen toe in staat waren.
Bretels
“De Hollanders zijn als mensen, die in bretels rondlopen met nog maar een gulden op zak,” zei de Franse generaal Hoche. “Met die ene gulden willen ze een lot kopen in de loterij, in de hoop op die manier lot de aanschaf van een nieuwe jas te komen.” Geen aardige opmerking, maar wel een rake typering van de situatie.
Op 1 juli 1797 begon de inscheping van de Bataafse legermacht op de transportschepen en twee weken later was de inscheping voltooid. Bijna tachtig oorlogsbodems en transportschepen met vijftienduizend man landingstroepen en nog eens veertigduizend extra geweren voor opstandige Ieren, lagen op de rede van Texel.
Maar de wind waaide wekenlang uit het westen, hetgeen het uitzeilen van de grote oorlogsschepen onmogelijk maakte. ‘Heil, heil, heil, verdomme, wat ben ik kwaad!’ schreef de Ierse rebellenleider Tone, die zich ook op de vloot bevond. Half augustus moest De Winter de transportschepen maar weer ontschepen, want men begon al aardig door de voedselvoorraden heen te raken. Bovendien hadden de Engelsen inmiddels een sterke vloot in zee gebracht. Toen de wind op 22 september tenslotte naar het noordoosten draaide, bevond De Winter zich in grote verlegenheid: moest hij uitzeilen, ja of nee?
De slag bij Kamperduin 1797 (Atlas van Stolk)
Gunstige wind
De expeditie naar Ierland was inmiddels afgelast en er was een sterke Britse viool op zee. Hij besloot niet uil te varen en instructies uit Den Haag af te wachten. Pas op 5 oktober kreeg hij bevel bij gunstige wind uil te varen en slag te leveren indien hij de vijandelijke vloot zou ontmoeten. Twee dagen later bracht De Winter de Bataafse vloot in zee, maar aanvankelijk was de Britse vloot nergens te bekennen. Die was dagen tevoren voor herstel en ravitaillering naar Yarmouth vertrokken.
Pas op 11 oktober ‘s morgens om negen uur dook de inmiddels herstelde en ijlings versterkte Britse vloot weer op en kwam het ter hoogte van Kamperduin tot een treffen. Een treffen dat voorde Bataven rampzalig zou blijken. Want hoewel beide violen ongeveer even sterk waren, bleek al snel dal de Britse schepen beter bezeilbaar waren, de Britse bemanning beter geoefend was en – last but not least – de Engelse vlootvoogd over heel wat meer strategisch inzicht bleek te beschikken dan de Hollandse.
Nooit eerder was de Nederlandse vloot zo deerlijk verslagen. Van de zestien Bataafse linieschepen hadden negen zich aan de vijand moeten overgeven, de Engelsen daarentegen hadden geen schip verloren. Voor ‘teerst in de geschiedenis voerde de Britse vloot een Nederlandse opperbevelhebber als gevangene mee, zelfs met het schip van waaraf deze de strijd had geleid.
Het aantal doden en gewonden aan Bataafse kant bedroeg ongeveer twaalfhonderd. Eén van hen was kapitein Hinxt. bevelhebber van de ‘Beschermer’ (zesenvijftig vuurmonden), het ‘tweedeschip van de Bataafsche voorhoede’, aldus J.C. de Jonge in het vijfde deel van ‘Het Nederlandsche Zeewezen’ (1862). ‘Gedurende een uur handhaafde de bevelhebber zich mannelijk tegen een overmagt, doch ongelukkig bekwam hij toen eene gevaarlijke wonde, waaraan hij later overleed. Door deze noodlottige gebeurtenis verflauwde de moed der zijnen. Kort daarop werd de bazaansmast omver geschoten, door welke ongeval het gebruik van het roer werd belemmerden ‘De Beschermer’ uit de linie afviel. Van dat ogenblik afnam dit schip geen deel meer aan het gevecht, zijnde (…) niet in de gelegenheid geweest om de zich nog verdedigende schepen der voorhoede of den Vice Admiraal De Winter bijstand te bieden, of den vyand op eenige nadere wijze afbreuk toe te brengen.’
Het is niet bekend waarom de Friese kapitein-ter-zee, die negen dagen na de slag bij Kamperduin in Den Helder overleed, niet in zijn geboorteplaats, maar in de plaats van overlijden is begraven.
Dit verhaal van Dooitse Hinxt komt uit het boekje: Oorkonden in steen. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.