Verhalen
Algemene
begraafplaats

Historisch verhaal

Janus Kuiper

Janus (Adrianus) IJsbrand Kuiper, geboren in 1856, was een trotse schipper van de reddingvlet met een opmerkelijke achtergrond in een echte Helders familie. Zijn vader, Jan Kuiper, verloor zijn leven als sloeproeier toen Janus nog maar negen jaar oud was. Nadat zijn moeder Neeltje Huisman hertrouwde met Dorus Rijkers, een bekende figuur in de reddingsgemeenschap, ontwikkelde Janus al snel een passie voor de zee en het redden van levens. Na een variërende loopbaan als melkboerenknecht, havenarbeider, en later als visser, vond hij dan ook zijn ware roeping in de vletterij. Janus speelde een essentiële rol in verschillende reddingsoperaties, waaronder de indrukwekkende operatie rond de Duitse bark “Renown” in 1887. Zijn inzet en moed werden erkend door zijn benoeming als schipper van de reddingvlet, wat hem niet alleen een bescheiden salaris van 60 gulden per jaar opleverde, maar vooral de erkenning van zijn bijdrage aan de reddingsgemeenschap. Bovendien heeft de Adrianus IJsbrand Kuiperstraat bij de dijk in Oud Den Helder zijn naam aan hem te danken. Maarten Noot vertelt.

Adrianus IJsbrand Kuiper (1856-1951); schipper van de reddingvlet

Adrianus IJsbrand Kuiper stamt uit een echt Helders geslacht. Zijn vader, Jan Kuiper (Jan Kuyper), was een sloeproeier die in 1865 op 38-jarige leeftijd verdronk. Zijn grootvader IJsbrand Kuiper (1798-1849) was eveneens vletterman. Wanneer de vader van Janus verdrinkt blijft zijn moeder Neeltje Huisman (1830- 1902), met zes kinderen achter: Bram, Elizabeth, Janus, Hein, Anne en Janna.

Janus is dan negen jaar. Bram elf. Als moeder Neeltje vijf jaar later (1870) hertrouwt met de veel jongere Dorus Rijkers, gaat Janus al zo nu en dan met een vlet mee. Direct na de lagere school begint hij als knechtje van een melkboer, daarna werkt hij bij een rijtuigverhuurder en vervolgens wordt hij havenarbeider aan het Nieuwediep. Maar tenslotte krijgt de visserij hem te pakken. ‘Zeventien jaar oud was Janus Kuiper, een volleerd visscherman en een gezochte gast bij het vletteren’, aldus Anthony van Kampen.

Vaak ruzie

Met zijn stiefvader Dorus kon hij het in die jaren niet zo erg vinden. Vandaar dat hij meestal bij opoe Huisman verbleef. De verstandhouding met Dorus is tweeslachtig gebleven: Janus heeft respect voor het vakmanschap van Rijkers maar botst toch vaak met hem. ‘Dorus en ik hebben wat vaak ruzie gehad.

’t Was een lastige kerel, maar een kraan!’, aldus Janus Kuiper tegen een verslaggever van ‘Het Vrije Volk’ (27 januari 1947). Zijn dan 54-jarige dochter Jannetje voegt eraan toe dat Janus ook niet zo makkelijk was maar dat is-ie vergeten. Toch trekken ze als dat zo uit komt samen op. Zo zit Janus in de haringvlet van Dorus Rijkers bij diverse reddingen in het begin van de jaren tachtig en ook de eerste keer dat Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot optreedt bij de stranding van de “Brambletey” in 1886 is Janus Kuiper als roeier aanwezig Op andere momenten zijn ze elkaars rivalen: Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot in Nieuwediep, Janus als schipper van de reddingvlet in de Ouwe Helder (1888). Het aantal reddingen waaraan Janus Kuiper deelneemt is niet precies bekend. Op een ’staat van behoeftige redders’ uit 1924 staat A.IJ.Kuiper, oud 68 jaar, dertig reddingtochten met 425 geredden, twee reddingen op eigen gelegenheid. Het laatst genoemde aantal zal wel te laag zijn, want de zogenaamde ‘eigen’ tochten werden zelden geregistreerd.

Eerste redding

De eerste tocht met eigen vlet is die naar de “President” (kapt. G.E.Barker) op 29 september 1875. Janus is dan negentien jaar en juist drie maanden getrouwd met Helena Deus bij wie hij acht kinderen zal krijgen, vier jongens en vier meisjes.

Een jaar later neemt hij, weer met een eigen vlet, deel aan de redding van vier Noren van de Hollandse bark de “Noordster”. ‘Druipnat en uitgeput van de doorgestane ellende bracht ik ze bij moeder de vrouw, die juist een lekkere gestampte pot had gekookt. Toen ze gastvrij aan tafel zaten en maar raak konden smullen, kwamen ze langzamerhand weer bij. Een hunner die gewond was en door m’n vrouw werd verbonden kon z’n dankbaarheid niet genoeg tonen en gaf een groot kapmes, het eenige wat hij bezat, als blijk van erkentelijkheid cadeau. Natuurlijk konden ze niet bij ons blijven en de Consul van ’t Nieuwediep zorgde verder voor hen.’ Aldus Janus Kuiper tegen de verslaggever van Panorama, P.N.van Reems,

in 1913. Over andere reddingen in de jaren daarna zoals die van de bemanning van het Duitse S.S. “König Wilhelm I” (1876), het Engelse stoomschip “Niger (1880), het Duitse fregat “Oscar” (1881), de Noorse bark “Pallas” (1881), de Groningse schoener “Day May” (1881), de Duitse schoener “Schwalbe” (1881) en de Engelse schoener “Mary Emma” (1885) waarbij Janus in de meeste gevallen als roeier met zijn stiefvader meeging, spreekt hij niet.

“Strathmore”

Een redding die Janus Kuiper kennelijk zelf de moeite van het navertellen waard vindt, is die van de bemanning van de “Strathmore”, een op 4 december 1882 bij Callantsoog gestrande Engels stoomschip geladen met katoen. Omdat de reddingvlet van Aay Vos (Callantsoog) onbemand is, gaan behalve enkele Pettemers ook Janus Kuiper en ouwe Hein Kenninck uit Den Helder mee. Op de terugreis slaat de reddingboot om, zwaarbeladen met zestien schipbreukelingen “Zwemmende wist ik de boot te pakken en werkte m’n nat zwaar lichaam voorzichtig omhoog.

Op de kiel gezeten zag ik niets dan petten en hoeden drijven en af en toe dook een menschenhoofd naar boven. Enkelen schreeuwden en tierden wanhopig en met den verdrinkingsdood voor ogen deden allen hun uiterste best om ook op de omgeslagen boot te komen. Ik hielp ze zoveel mogelijk en weldra zaten er twaalf naast me. Een heel gezelschap dat zich niet mocht bewegen, anders was het mis. Maar de rest lag nog in het water te spartelen, onder wie schipper Kenning, die me toeriep: ‘Janus, ik kan niet meer -’t is aanstonds gedaan – zeg m’n vrouw en kinderen maar gedag’.” Maar Janus krijgt de bijna bewusteloze Kenning op de boot en ze redden het. “Zestien gered, acht verdronken”, schrijft Janus later op zijn lijst. Onder degenen die verdronken blijken, zijn twee Pettemers, Piet Bakker en Gerrit Doorn, vier Callantsogers Dirk de Leeuw, Piet de Haan, Meindert Blom, Klaas Hoornsman en twee Engelsen.

Droge zand

“De burgemeester van Callantsoog, meneer Hulst, die al dien tijd op het droge zand had staan kijken, kreeg later een gouden medaille en vijf van onze mannen die zich in deze heldhaftig hadden gedragen werden beloond met de bronzen.” Aldus een wat bittere Janus Kuiper tegen de verslaggever van Panorama in 1913. Zijn naam en die van Jacob Bakker (Tabbie), Ostenbrug en Rijkers komen zelfs niet eens in het officiële strandingsrapport voor, evenmin als die van Jacob Duit, Jacob Zeeman, en Reyer la Maire, die na het omslaan van de reddingboot met een vlet te hulp geschoten waren. Gelukkig levert de berging van de lading van de “Strathmore” een en ander op. Er ontstaat overigens nog een fikse ruzie tussen de vletterlui uit Den Helder, Callantsoog en Petten enerzijds en die van Egmond aan Zee anderzijds, doordat de laatsten onder de afgesproken prijs van negen gulden per baal gaan zitten. De bergingsleiding van de firma Zur Mühlen, G. Roosendaal, heeft echter geen belang bij herrie en is zo wijs aan de afgesproken prijs van negen gulden vast te houden. Volgens ’t Vliegend Blaadje van 2 januari 1883 wordt er tenslotte bijna 50.000 gulden uitgekeerd aan de Helderse en Texelse vletterlui, gemiddeld zo’n ƒ 150,- à ƒ 200,- de man, genoeg om een half jaar van te leven…

Vletterlui

De meeste reddingen in die jaren worden door vletterlui met eigen vletten ondernomen, met name door Dorus Rijkers en verschillende malen is Janus Kuiper ook van de partij. Een enkele maal gaat hij echter ook mee als roeier in de reddingboot onder leiding van Cornelis de Roover. Zo is Janus aanwezig bij de redding van de bemanning van de “Ulva” in 1883, een met salpeter geladen Engelse bark die op de Noorderhaaks was vastgelopen. Janus vertelt daarover onder meer: “Tegen het aanbreken van de dag kwamen we bij het schip dat reeds verlaten was. Hoe was dat mogelijk ? Er liep een hooge, kwade zee en een orkaan, het waaide onbarmhartig rond. Geen van ons snapte er iets van. We gingen weer in diep water, naar Kaper Molengat en hier werd uitgezien of er misschien nog iets van de equipage was te merken. Opeens zag Hein Kenning een boot in de branding onder Texel drijven. Inderdaad. Heel in de verte zwalkte een soort sloep met een puts als drijfanker voor den kop. Met spoed erop af en toen we vlakbij waren

ontdekten we acht mannen, die met eigen boot alvast de vlucht hadden genomen. De moed zat hen in de schoenen en geheel afgemat door hun zwerftocht kregen we de stumpers als halve lijken bij ons. Aan ’t Nieuwediep werden ze goed verzorgd en weer helemaal opgeknapt.”

Stranding “Sapphire”

In de nacht van 14 december 1884 vergaat het Britse stoomschip “Sapphire” (kapt. William Love) – met katoen, op weg van Cardiff naar Bremerhaven – op de Noorderhaaks. Het reddingrapport vermeldt dat de Plaatselijke Commissie van de N.Z.H.R.M. ’s morgens om zes uur bericht kreeg van de stranding en tevens ‘dat aan de Helderse zeedijk een haringvlet met een dertienkoppige bemanning gereed lag om naar het wrak te gaan. De commissie besloot toen om de sleepboot “Hercules” daarheen te sturen en de vlet op sleeptouw te nemen, daar het klaarmaken der reddingboot kostbare ogenblikken tot redding verloren zou doen gaan. In twee tochten met de vlet werd de gehele bemanning (27 man) gered’.

Als bemanningsleden van de haringvlet worden genoemd: Th. Rijkers (schipper), H. Kenninck, A. Rijkers, C. Tegelaar, K. Koster, W. Bakker, J. Bakker, J. van Wijk, A.IJ. Kuiper, H. Kuiper, A. van der Broek, M. van ’t Hert, G. Huurman. ‘Mannen die reeds meermalen hun leven feil hadden gehad, omdat van anderen te redden’, aldus de redacteur van ’t Vliegend Blaadje van 17 december 1884. Maar de mannen hadden ook belang bij ’t lossen van de lading. De eerste honderd balen had men er snel uit, daarna lukte het niet meer. “Voor ’t eerst na de winter kon men dinsdag werken op het S.S. “Sapphire” welke in december vorig jaar in de Haaks strandde’, lezen we in ’t Vliegend Blaadje van 4 april 1885. ‘Met behulp van duikers werden 11 balen uit het gezonken schip geborgen. Het is gebroken, zodat het voor- en achterschip naar beneden helt. Zodra er enige ruimte onder het dek zal zijn gemaakt, wil de duiker beproeven dynamiet in het S.S. te brengen om het daarna te laten springen’. Nog tot in 1887 staan er zo nu en dan berichtjes in de krant over berging van katoen uit de “Sapphire”. Op 6 oktober 1886 meldt ’t Vliegend Blaadje dat er dat jaar in totaal 773 balen katoen geborgen zijn. Maar ook in 1887 wordt nog gemeld dat er balen katoen omhoog gehaald worden (7 mei, 15 juni). Als de bergingsmaatschappij tenslotte uitbetaalt kunnen de mannen weer even vooruit. Even maar, want vaak zijn er zoveel schulden gemaakt dat het zuur verdiende geld alweer op is voor men er erg in heeft…

“Brambletye”

Op maandag 29 november 1886 strandt ’s avonds om tien uur bij westerstorm op de Zuiderhaaks het Engelse ijzeren driemastschip “Brambletye” (kapt. A. Jones), dat met een lading lijnzaad op weg is van Calcutta naar Amsterdam. Om kwart voor elf verlaat de sleepboot “Hercules” met de reddingboot de haven, maar pas de volgende middag gaan de kapitein en twintig bemanningsleden over in de reddingboot. Daardoor zijn Dorus Rijkers en zijn mannen, onder wie Janus Kuiper, veertien uur achtereen in touw. Het is de eerste tocht van Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot na het vertrek van Cornelis de Roover. Tegen de avond verlaten ook de achtergebleven stuurman en vier bemanningsleden het schip. Zij doen dit volgens ’t Vliegend Blaadje van 4 december 1886 met eigen sloep en komen ‘wonderbaarlijk genoeg dwars door de branding heen behouden alhier aan’. Men slaagt er vervolgens met veel moeite in om het lek gestoten schip door de sleepboten “Hercules”, “Simson” en “Stad Amsterdam” van de fa. A.D. Zur Mühlen met behulp van een aantal vletterlieden binnen te brengen en aan de Steenendam af te meren. Jammer genoeg zinkt het schip daar diezelfde nacht, gelukkig buiten de vaarroute. Meer dan 20.000 balen lijnzaad zijn er tenslotte geborgen. Het schip, leeggepompt en enigszins gelost, werd daarna weer zo goed en zo kwaad als het gaat zeewaardig gemaakt. Anthony van Kampen vertelt dat Dorus Rijkers, Janus Kuiper en nog twaalf anderen het schip, getrokken door een Engelse sleepboot, naar Glasgow brachten. ‘Thuis telden ze de verdiensten: ze hadden den man precies 4 pond sterling verdiend. En na drie jaren kregen ze het schamele bergloon, toen ze feitelijk de hoop dit te krijgen allang opgegeven hadden’.

Andere geruchtmakende reddingen waarbij Janus Kuiper betrokken was, waren die van de “Renown” (1887) en de “Gayton”(1888).

Schipper van de reddingvlet (1888)

Hoewel de gigantische meerdaagse reddingoperatie naar de Duitse bark “Renown” in december 1887 allereerst het werk was van zijn stiefvader Dorus Rijkers, die

als enige alle vier achtereenvolgende tochten van de reddingboot meemaakte, was ook het heldhaftige optreden van Janus Kuiper niet onopgemerkt gebleven. Het verbaast dan ook niemand als het bestuur van de reddingmaatschappij kort daarna besluit de 32-jarige Adrianus IJsbrand Kuiper te benoemen als schipper van de reddingvlet, als deze van Huisduinen wordt overgebracht naar een botenhuis bij de Windwijzer in de Ouwe Helder (1888). Janus Kuiper is blij met de benoeming. Niet vanwege het salaris van f. 60,- per jaar maar wel vanwege de erkenning. Zijn stiefvader zit op de reddingboot, hij is slechts schipper van een vlet, in feite een haringvlet maar één met luchtkleppen en zelflozend. Al een maand na zijn aanstelling kan hij, samen met zijn stiefvader in aktie komen bij de stranding van de Duitse bark “Apollo”, een houten driemaster geladen met hout van Gefle op weg naar Sydney. Het schip verzeilt bij zuidwesterstorm in de Noordergronden, maar de kapitein acht aanvankelijk de zaak niet hopeloos. Hij staat slechts toe dat twee jongens in de reddingboot onder schipper Rijkers worden opgenomen. De sleepboot “Hercules” en de reddingboot keren onverrichter zake terug, maar de havenmeester, kapitein-luitenant-ter-zee Snoeck tevens lid van de reddingcommissie, accepteert de gang van zaken niet. Hij stapt zelf op de “Hercules” om zo nodig kapitein en bemanning van de “Apollo” er persoonlijk van de te overtuigen dat ze in de reddingboot moeten overstappen, voor het te laat is. Intussen is ook Janus Kuiper met zijn vlet erop uit gegaan, maar hem lukt het evenmin de bemanning van de “Apollo” in de vlet te krijgen. In de vlet zitten de roeiers W. Bakker, A. Been, J. Been, H. Kuiper, C. Koster, B. Bethlehem, J. Kuiper, W. Zeeman, J. Bijl, P. Oostenbrug, K. Kenninck en A. Reigwein. Als roeiers in de reddingboot van Dorus Rijkers worden genoemd G. Huurman, M. van ’t Hert, C. Bethlehem, Joh. Bakker, P. Kramer, F. van Dok, J. Kuyper, V. de Wit, P. van Es, A. van der Broek, C. Smit en J. Buurman.

Schipbreukelingen

‘Pas toen de grote reddingboot van Nieuwediep voor de tweede keer langszij kwam, gaven ze door wuiven te kennen om te worden afgehaald. De twaalf overgebleven schipbreukelingen lieten zich met lijnen vanaf het kluifhout in de reddingboot zakken en werden overgebracht naar de “Hercules”, aldus het jaarverslag van De N.Z.H.R.M. Intussen is de bemanning van de reddingboot (op twee na, die na een reis gewisseld werden) dertien uur achtereen in touw geweest en die van de reddingvlet acht uur. De laatsten hebben bovendien een ‘misse reis’ gemaakt en krijgen dan of niets betaald of de helft van het normale bedrag van ƒ 10,-. Pas in 1904 wordt het laatste bedrag verhoogd naar ƒ 12,-, ook bij pogingen tot redding. Uit het archief van rederij fa. A.D. Zur Mühlen blijkt dat de “Apollo” vervolgens ‘met behulp van visschers en vletterlieden door de “Hercules” en “Stad Amsterdam” is vlotgesleept’. Dat ging niet zomaar, een eerste poging werd na vijf uur trekken opgegeven, maar een volgende poging enkele dagen later slaagde na enkele uren. Het schip ‘dat belangrijk lek’ is zal ‘tot stoppen der lekken in het droge dok der Marine worden opgenomen om daarna de inhebbende lading te lossen’ (’t Vliegend Blaadje van 24 november 1888). Schip en lading worden verkocht. Van de opbrengst is dertig procent bergloon en van dit bedrag (ƒ 9103,-) gaat de helft naar de vletterlieden. ‘Voor de groote risico en arbeid van sleepboten en vletterlieden bleef zulks eenen karige beloning, doch de waarde van het geredde liet geen grotere vergoeding toe’. 

Gedenkteken voor A.IJ. Kuiper en zijn mederedders bij de aula van de begraafplaats Huisduinen.

Rijkers en Kuiper

Dat Janus Kuiper en zijn stiefvader Dorus Rijkers samen optrekken komt ook duidelijk naar voren bij de speurtocht naar de bemanning van een aanvankelijk onbekend schip naar later blijkt de Noorse bark “Elverhoi” uit Stavanger. Het schip, met een lading vaten harpuis (hars) op weg van Brunswick naar Hamburg is op 24 november 1889 op de Haaksgronden vergaan.

In het strandingsrapport is er sprake van de schippers A.IJ. Kuiper en Th. Rijkers en van de roeiers J. Bijl, J. Runnenburg, J. Kuiper, J. Brederode, P. van ’t Hert, P. de Jong, C. de Wolf, S. Minneboo, B. Beneker en J. v.d. Pol op de eerste tocht en van J. Bijl, J. Minneboo, S. Minneboo, C. Lastdrager, K. Bras, B. Beneker,

J. Runnenburg, P. van ’t Hert, J. Brederode en J. Kuiper op de tweede tocht. Sommige roeiers maken de tocht dus tweemaal. Vergelijking van de namen van roeiers die betrokken zijn bij diverse reddingen laten zien dat de bewering van Van Kampen dat Janus Kuiper (en Dorus Rijkers) over een ‘vaste ploeg’ beschikten enige nuancering behoeft: het draait wel om een vaste kern, maar er zijn toch héél wat vletterlui die slechts zo nu en dan een tocht in de reddingboot of reddingvlet meemaken. Daarbij speelt het toevallig beschikbaar zijn waarschijnlijk een grote rol, maar er zijn er ook die toch eigenlijk liever op eigen gelegenheid er op uit gaan. ‘Er waren erbij die twintig, veertig, zestig mannen uit zee gered hadden. Prachtige kerels, voor den duivel niet bang en gehard en gestaald in de strijd tegen de Haaksbrekers. Ze stierven en nooit hoorde een mensch meer van hen’. Aldus Van Kampen in zijn boek ’Stormnest’.

De stranding van de “Elverhoi” was overigens wel héél tragisch: het schip bleek met man en muis vergaan. Het was oud en wrak, in een verslag in ’t Vliegend Blaadje (30 november 1889) staat zelfs: ‘aan dergelijke schepen heeft men in de laatste tijd de naam toegekend drijvende doodskisten.’ De reddingboot, eerst naar buiten gesleept door een blazer (de “Hercules” en “Amsterdam” waren op de Eierlandse gronden met een andere klus bezig) later nog een keer door de inmiddels teruggekeerde “Hercules”, kon niks vinden. Toch heeft de vuurtorenwachter wel degelijk flambouwlichten in de richting van de Razende Bol gezien. Pas later worden honderden vaten harpuis, een mengsel van hars en lijnolie, en delen van het uiteengeslagen schip opgevist.Tenslotte spoelt op 25 november 1889 op Texel een naambord aan gemerkt Elverhoi-Farsuns en een reddingboei Elverhoi-Stavanger . . . De roeiredders krijgen in totaal ƒ 115,-, voor iedere tocht de helft van het bedrag.

Bij de stranding van de Engelse bark “Condor”(1893) ter hoogte van Falga, zat Janus Kuiper als roeier in de reddingboot van Dorus Rijkers. Hij had er nooit opgerekend dat de reddingboot achter de sleepboot “Hercules”het karwei niet zou klaren, maar dat het de reddingvlet – met zes paarden ervoor langs het strand naar Falga ! – wel zou lukken.

 

De reddingboot wordt met paarden door de duinen naar het strand getrokken.

Stranding “Elstow”
 
Het gebeurde in de barre winter van negentig. “De ergste van alle winters”, aldus een tijdgenoot over de zeer strenge winter van 1890/91. “Op 23 november beginnen ’s middags de klokken te luiden, droefgeestig alsof er iets naars is gebeurd. De Koning is gestorven, Koning Willem III. En twee dagen later, op de onvergetelijke 25-ste november waant Nederland zich in de poolstreken. Oostenwinden voeren ijzige lucht aan die in enkele nachten de rivieren stremt, de Zuiderzee dicht en ijstochten naar de waddeneilanden mogelijk maakt.” Zelfs in de enige ijsvrije haven van het Koninkrijk, het Nieuwediep, wordt het in- en uitvaren onmogelijk door de enorme hoeveelheden drijfijs die de havenmond versperren: ‘In het belang van handel, scheepvaart en vissersvloot roept de vereeniging Helders Belang uwe tusschenkomst in tot opruiming door kruitmijnen van de ijsdammen in den mond der haven Nieuwediep. Spoedige hulp is noodzakelijk’. Aldus een telegram naar de Minister van Marine. Reeds twee dagen later, op 12 januari 1891, doet men pogingen de ijsdammen met behulp van buskruit op te blazen. Nadat de marine grote bressen in het opgekruide ijs heeft geslagen, probeert een vijftigtal vletterlieden met behulp van bijlen en pikhaken, het karwei af te maken, maar het is tenslotte de sleepboot “Hercules” die de uiteindelijke doorbraak bewerkstelligt. Voor de reddingboot te laat, Dorus Rijkers had zijn boot na eindeloos gemartel vanaf de dijk te water gelaten, teneinde een tiental bemanningsleden van het Engelse stoomschip “Elstow” (kapt. Gray) af te halen. Coen Bot sr. had met de reddingvlet al elf man van boord gehaald, maar meer kon de vlet niet bergen. ‘De stranding geschiedde om drie uur ’s nachts, met mist en harde wind uit het noordwesten. Een hoge beloning gegeven, wegens de flinke en krachtige wijze waarop zij onder buiig weer en zonder hulp der sleepboot door het ijs zijn opgetreden.’ Een op zich al wonderlijke combinatie: dichte mist en stormachtige wind. Niemand had iets gezien toen het schip, geladen met katoen en tabak op weg van Norfolk in de Verenigde Staten naar de Duitse havenstad Bremen, op de Haaksgronden was vastgelopen in de nacht van 12 op 13 januari. Maar men had wel iets gehoord: de stoomfluit van het gestrande schip ging onheilspellend tekeer. Het duurde nog tot dinsdagavond eer men het schip zag zitten, of beter gezegd: pas toen de mist optrok ontwaarde men de flambouwen die de bemanning van de “Elstow” had aangestoken. Vletterlui, die er woensdagmorgen in alle vroegte op af gingen konden er vanwege hooggaande zeeën en de gigantische branding op de Razende Bol niet bijkomen. ‘Met veel inspanning mocht het evenwel aan beide reddingboten gelukken om het gestrande schip te bereiken en de hele bemanning over te nemen. Des namiddags drie uur, kwam de reddingvlet met tien schipbreukelingen en te zes uur de reddingboot met elf schipbreukelingen. Laatstgenoemde werd op de terugtocht op sleeptouw genomen door de sleepboot “Simson”, die uit IJmuiden was gezonden.’ Aldus niet zonder voldoening, de rapporteur van de N.Z.H.R.M. Er zaten blijkens het reddingrapport elf man in de boot en veertien in de vlet: Th. Rijkers, A. Kuiper, Jb. Bakker, W. Bakker, C. Bot, K. Bras, F. van Brederode, A. van der Broek, P. Butter, K. Bijl, S. Diedenoven, J. van ’t Hert, G. Huurman, K. Kenninck, J. Koningstein, H. Kuiper, C. Lastdrager, P. Lastdrager, P. Oostenbrug, J. Runnenburg, C. Smit, W. Snip, E. Stegers, J. v.d. Wijk en H. van Wijk.
 
Bergingswerk 
 
Dat de redders vervolgens ook bij het bergingswerk betrokken werden, kunnen we opmaken uit het archief van de fa. A.D. Zur Mühlen. ‘Met den kapitein eene overeenkomst aangegaan nadat de geheele bemanning met de reddingboot het schip had verlaten, om na lossing af te slepen, bij arbitrage het loon te bepalen. Maakte akkoord met de vletterlieden van 50 procent. Bragten met “de Zeehond” twee stoompompen aan boord en ankers uit, welke pompen onder toezigt van machinist Kruner, belast met het salvage materiaal, uitstekend werkten en het schip lens konden houden. De lossing stond onder toezicht van den schipper der “Zeehond”, Roosendaal, in overleg met Bot en Rijkers voor de vletterlieden. Den 19 februari was de geheele lading gelost in blazers, vletten en de sleepboten die als transportvaartuigen dienst deden. Hadden vrij goed weder om te werken, doch bij de minste zee was het levensgevaarlijk. Een der slechte nachten werd door Tesselsche visschers gebruikt om te trachten het schip in bezit te nemen, doch schipper Roosendaal was aan boord gebleven en werden zij door het inkomen der vloed na lossing van eenige balen genoodzaakt terug te keren. Bij hun terugkomst vinden zij Bot en handlangers en alleen aan het bedaarde optreden van Bot is het te danken dat geen bloed vergoten is. De door hen geloste balen waren zij genoodzaakt terug te geven” Helemaal ongelijk hadden de Texelaars, naar later bleek, ook weer niet: de Helderse vletterlui hadden een contract met de kapitein, de Texelaars met de assuradeuren.
 
Geweldig bedrag
 
In het rapport van Zur Mühlen is sprake van zo”n 150 vletterlieden en een bergingsloon van vijftig procent van een totaal bedrag van ƒ 96.000,-. Dit betekende dus een gemiddeld bedrag van drie honderd gulden per vletterman, een geweldig bedrag in die tijd. Nadat de lading gelost was, werd door de stoomschelpenzuiger de “Tijd” een geul gegraven, doch zonder succes. “De boot werkte echter, door de stroom gedreven, uit zichzelf naar diep water en toen op 28 februari het prachtige winterweder begon te veranderen, hadden de vier sleepbooten de voldoening voor hunnen moeite van dagen trekken, de “Elstow” “s nachts ten 1 uur den 1 maart in de haven van Nieuwediep te brengen. “Na enige noodreparaties in het marinedok is het schip vervolgens door de “Hercules” naar Sunderland (Engeland) gesleept en daar geheel hersteld. Een unicum: na twee maanden Razende Bol toch weer in de vaart.
 
“Condor”
 
Er wordt nogal eens gezinspeeld op rivaliteit tussen Janus Kuiper en zijn stiefvader Dorus Rijkers. Uit archiefstukken en oude kranten rijst echter eerder het beeld
op van mannen die, uit wat voor motieven dan ook, veel samenwerkten. Soms wel eens in die mate dat de plaatselijke commissie van de reddingsmaatschappij bezwaar maakte. En terecht; want toen men bij de stranding van de Engelse bark “Condor” ter hoogte van Falga een beroep deed op de reddingvlet van Janus Kuiper, was de schipper afwezig. Die zat als roeier in de reddingboot van Dorus Rijkers. Op zich ook wel weer begrijpelijk, want Janus Kuiper had er nooit op gerekend dat ze, voor een schip dat helemaal bij Huisduinen was gestrand, de reddingvlet nodig zouden hebben. En het was ook een heel karwei geweest om die vlet met behulp van paard en wagen vanuit Ouwe Helder naar het strand bij Falga te vervoeren. Wat was er gebeurd? De “Condor”, een ijzeren bark, gevoerd door kapitein Roberts zeilende in de Noordzee, koers zettende naar Hamburg en komende van Inquique (Chili) met salpeter, was het laatst in Falmouth geweest, waar de echtgenote en kinderen van de kapitein aan boord kwamen, weinig vermoedende dat de vreugde van het weerzien gepaard moest gaan met zoveel rampspoed.” Zo luidt de openingszin van een uitvoerig verhaal in ’t Vliegend Blaadje van 11 februari 1893.
 
Het weer was buiig en de lucht “zeer dik” toen het schip met volle zeilen op de avond van de zevende februari van dat jaar op ruim tweeduizend meter bezuiden Kijkduin strandde. Ze hadden een Engelse loods aan boord, dus wat wil je. Omdat het zo mistig was, werd het woensdagmorgen eer schipper Duinker van de loodsschuit no. 10 met het bericht van het gestrande schip in de haven kwam. Kort daarop werd de stranding ook gemeld door de kustwacht van Kijkduin. Al heel gauw waren vervolgens de sleepboten “Hercules” en “Stad Amsterdam” ter hoogte van het gestrande schip evenals de reddingboot en enkele andere vletten.
 
Mand
 
De reddingboot slaagde erin langszij te komen teneinde de vrouw en twee kinderen van de kapitein met behulp van een mand over te nemen en naar de sleepboot “Hercules” te brengen.
 
De bemanning, 21 man en de loods, bleef aan boord. Men achtte de zaak niet hopeloos. De sleepboten van rederij Zur Mühlen zouden proberen het schip bij hoog water vlot te trekken, maar dit mislukte. Tot overmaat van ramp draaide de wind naar het noordwesten en nam in kracht toe. Toen de wind in de loop van de middag tot stormkracht was toegenomen, stoomden de sleepboten terug naar de haven. Kort daarna werd de situatie voor de gestrande bark zo hachelijk, dat de kapitein naar de kustwacht seinde het schip te willen verlaten. En dus vertrok de reddingboot, gesleept door de “Hercules”, de haven uit om te proberen de mensen van boord te halen. Toen Dorus Rijkers de tros al had los gegooid en de reddingboot op weg was naar de “Condor” werd het schip echter door de hoge golven over de buitenste zandbank heengeslagen en moest de reddingboot terugkeren naar de sleepboot. Er was geen denken aan dat de reddingboot met die storm zonder mankeren ook over die bank heen zou komen. Gelukkig was er in Huisduinen een vuurpijltoestel, dat nu goede diensten zou kunnen bewijzen. Helaas, helaas: “Twee lijnen werden misgeschoten en een derde trof het doel over het schip, maar brak.” Aldus het verslag in ’t Vliegend Blaadje. Teneinde raad besloot de voorzitter van de plaatselijke commissie van de reddingmaatschappij, Schout-bij-nacht C.E. Uhlenbeck, “de bij het observatorium (Windwijzer) staande reddingvlet door zes paarden getrokken naar het strand te brengen. “Janus Kuiper was er niet, die zat als roeier in de reddingboot achter de “Hercules” op weg naar de haven. En zo kreeg Hein Kuiper (geen familie) de leiding en bracht de boot door de branding. “Deelnemend nageoogd door de menigte op het strand en hoopvol verwacht door de bemanning van het schip, die zich allen op dat ogenblik op het achterdek het meest veilig waanden.”
 
Twee reizen
 
De vlet had twee reizen nodig om de gehele bemanning van boord te halen. “Toen de redding volbracht was en men naar het dorp Huisduinen toog, werden de redders op kosten van enige burgers en officieren der landmacht, die de redding hadden gadegeslagen, alle flink onthaald in het badpaviljoen en bij mej. Hoogerwerf. “ Zo meldt het krantenverslag. Mej. Hoogerwerf was de kasteleinse van het dorp. Als redder worden behalve H. Kuiper (2x) genoemd W. Bakker, J. Bakker, C. Bethlehem, G. Huurman, P. Kramer, J. Kwinkelenberg, J. Oldenhoven, P. Ostenbrug (2x), T. Pronk (2x), T. Reigwein, P. Rensmaag, J. Runnenburg, J. Schendelaar (2x), L. Vermeulen, H. van Wijk (2x), J. van der Wijk, A. Zeeuw (2x) en C. Zeeuw (2x). Het aantal is groter dan normaal doordat men tweemaal voer en slechts zeven man de tocht tweemaal meemaakten. De overigen werden gewisseld De roeiers, ook die van de reddingboot, te weten
A. Kuiper, J. Kuiper, J. Koningstein, A. van der Broek, L. van der Broek, D. Been, C. Tegelaar, H. Kenninck, A. Runnenburg en T. Waardenburg kregen vijf gulden per tocht. De bootslieden H. Kuiper en Th. Rijkers ieder zeven gulden vijftig cent. De vuurpijlrichters kregen elk een rijksdaalder. Het was wel niets geworden met die vuurpijlen, maar ze hadden ook hun best gedaan. De “Condor” is vervolgens door vletterlieden gelost, in totaal zo”n zesduizend balen salpeter. Op 25 februari meldde “t Vliegend Blaadje dat het schip, na diverse vergeefse pogingen, tenslotte is vlot getrokken en vervolgens naar Londen gesleept. Zestigduizend gulden had het karwei opgeleverd waarvan de helft voor de vletterlieden.
  
De Hercules (1877-1919).
 
Twee strandingen in één storm
 
Op tweede kerstdag 1897 strandde op de Zuiderhaaks eerst het Engelse stoomschip “Harrow” en enkele uren later ongeveer terzelfder hoogte de Engelse stomer “Zamora”. In ’t Vliegend Blaadje van 29 december wist men nog te melden dat het laatste schip met nog slechts vier bemanningsleden aan boord weer was vlot gekomen en weggestoomd, maar daarna vermoedelijk gezonken. Een wonderlijk verhaal, al wordt het gebeurde na lezing van het reddingsrapport wel iets duidelijker. Nadat de bemanning van de reddingsboot van Th. Rijkers, met aan de riemen onder meer Janus Kuiper, eerst een uur of tien in de boot had doorgebracht vanwege de “Harrow”, kon ze vervolgens – ze waren toch in de buurt – naar de “Zamora”. Ze namen dertien van de zeventien man in de boot, maar kapitein Cameron, de stuurman, de machinist en de kok bleven achter. “Het geroep om voort te maken, daar het niet langszijde uit te houden was, mocht niet baten. Het stoomschip geraakte levendig en sloeg over de Zuiderhaaks heen, stoomde daarna onbegrijpelijk naar zee. De “Hercules” en reddingboot volgden het enige tijd, doch het schip verdween uit het zicht.” Pas een week later meldde ’t Vliegende Blaadje (5 januari 1898) dat het Engelse stoomschip “Zamora” inderdaad op 54 graden noorderbreedte was vergaan, maar dat de vier achtergebleven bemanningsleden waren gered “en te Dover geland”. Door wie ze gered waren staat er niet bij. Erg rouwig om het vergaan van de “Zamora” waren de Nieuwediepers niet: Het schip was geladen met steenkool. Veel belangrijker was de stranding van de met katoen geladen “Harrow”. Daaraan is in totaal bijna honderdduizend gulden verdiend, waarvan bijna de helft naar de vletterlui is gegaan.
 
Nog voor de reddingboot, gesleept door de “Hercules” (kapt. J. Roosendaal), bij de “Harrow” was aangekomen, arriveerde Jaap Been er met zijn haringvlet. Elf man ging tenslotte met Jaap Been mee, meer kon-ie er ook niet bergen, want ze zaten zelf met achttien roeiers in de vlet. Maar ’t was hem niet gelukt een bergingscontract af te sluiten. Dat gebeurde pas later toen de reddingboot de andere dertien bemanningsleden, onder wie kapitein J. Smith van boord had gehaald en allen behouden in Nieuwediep waren aangekomen. In het overzicht Hulp- en Berglonen over de periode 1894-1904 van de fa. A.D. Zur Mühlen staat onder andere dat met de gezagvoerder het normale salvagecontract werd gesloten en een overeenkomst met de vletterlieden, tachtig man en zes haringvletten, om bij lossing behulpzaam te zijn tegen betaling van 45 procent der netto-opbrengst. Als leiders der vletterlui worden genoemd: Rijkers, Kuiper, Bot, Been en Zegel.
 
In totaal zijn ze zo’n acht maanden bezig geweest om een kleine zesduizend balen te bergen. Zwaar werk, gevaarlijk werk, maar… lonend. Aardig was ook de meevaller voor de redders van de zijde van de Britse regering. Door tussenkomst van de Engelse vice-consul werd ƒ 360,- uitgekeerd aan de bemanning van de reddingboot (Th. Rijkers, (schipper) en de roeiers D. Been, S. Diedenoven, W. van Dok, H. van ’t Hert, A. Kuiper, P. Kramer, P. Ostenbrug, J. Riedeman, J. Runnenburg en P. Rensmaag jr. en Jacob Been en de roeiers M. van ’t Hert, H.J. Rensmaag, F. Been jr., D. Kwast, A. Runnenburg, W. Bakker, A. van der Broek, K. Blokker, A. Been Azn., A. van Straaten, M. de Haan, J. Meurs, R. L’Istelle, G. Blokker, C. Dekker, F. Pronk, J. Kwinkelenberg en J. Koningstein. Driehonderdzestig gulden voor dertig man, veel is ’t niet, maar toch een aardig gebaar.. .
 
Er waren véél strandingen in die jaren, vijftien in 1896, tien in 1897, zeven in 1898, negen in 1899. En in de eerste jaren van de nieuwe eeuw was het niet veel beter. In 1906 waren er zes strandingen waaronder die van de “Serbia”, waar zowel Coen Bot sr. als Janus Kuiper een aantal Chinezen afhaalden. Het jaar daaropvolgend waren er zelfs twaalf strandingen met als laatste de “Ninian Paton” die op 3 december van dat jaar verging. De reddingboot haalde behalve de achttien bemanningsleden, onder wie twee vrouwen, ook nog eens twintig Helderse vletterlui van het schip. De vletterlui waren wel op het gestrande schip geklauterd maar ze konden er toen het weer erg verslechterde met geen mogelijkheid meer afkomen.
 
Stranding “Turbo”
 
Wel buitengewoon ongelukkig was kort daarna de stranding van de Engelse petroleumtanker “Turbo” die op de avond van 6 januari 1908 bij noordwesterstorm en slecht zicht vastliep op de Zuiderhaaks. “Een kwartier na het vastlopen op de gronden werd het schip als het ware opgenomen. Een enorme grondzee stuwde het omhoog. . .hooger… hooger tot het scheen te zweven in het donkere zwerk dat laag tusschen hemel en aarde hing. Het schip kwam met een doffen slag neer…en zoo geweldig was de kracht waarmede het water het tankschip opgenomen had, dat het op hetzelfde verschrikkelijke moment als een doos in tweeën klapte. Duisternis heerschte aan boord en niemand van het volk, geen matroos en geen officier, begreep welk een ramp er geschied was. Men wist alleen dat er een ontzaggelijke slag gehoord was en dat van alle kanten het water bruiste. Twee mannen kropen van het voorschip naar de midscheeps en zagen plotseling iets langs komen. Stijf van de schrik zagen ze een schip voorbijgaan… Twintig meter van hen af, tien meter, nog minder. En ze zagen ook dat hun schip snel wegzonk. Ze schatten den afstand.. sprongen over op dat andere schip, dat rakelings passeerde in de duisternis. Een vreemd en stil schip. Een spookschip. Toen maakte zich een krankzinnige angst van hen meester. Dit was geen schip, dat was geen passerend vaartuig, dit was het achterdeel van hun eigen schip…”
 
Inderdaad was het schip binnen een kwartier na de stranding ’s avonds om half zeven doormidden gebroken, als het ware in tweeën gevouwen, zodat het achterschip naast het voorschip kwam te liggen. En zo slecht was het uitzicht, zo dik was de duisternis dat twee man van het voorschip naar het langs drijvende achterschip oversprongen. Kort daarna werd het achterschip door een golf opgenomen en over een afstand van tweehonderd meter weggeslingerd. (’t Vliegend Blaadje, 8 januari 1908). De sleepboot “Hercules” (kapt.J.Roosendaal) ging er op uit met een eigen vlet onder schipper J.Bijl er achteraan. En natuurlijk ook de “Atlas” (kapt.J.Bakker) met de reddingboot onder Dorus Rijkers.
 
Als roeiers staan genoteerd: H. van Dok, J. de Jong, M.W. Ewalt, W. Muller,
P. Rensmaag, C. Been Jzn., J. Zwart, S. Diedenoven, J. Been Jzn. en M. Kramer. Er was geen schip, er lagen twee wrakstukken dicht bij elkaar, die eens samen een schip gevormd hadden. Witte schuimfonteinen raasden tussen de wrakstukken door, het zou levensgevaarlijk zijn in de buurt te komen. En toch moest het, want er was volk op beide wrakstukken, dat was in het zoeklicht van de “Atlas” duidelijk te zien. De vlet van de “Hercules” probeerde het, twee, drie keer. Maar het ging echt niet. De zestigjarige Dorus Rijkers slaagde er tenslotte in, na twee, drie mislukte pogingen, een lijnverbinding met het voorschip te krijgen. Langs deze lijn konden acht schipbreukelingen zich in de reddingboot laten zakken, maar pogingen ook de andere acht van het voorschip te krijgen mislukten. De reddingboot liep averij op, er braken vijf riemen en een helmstok en schipper Rijkers liep een rake klap op bij een botsing tegen het achterschip van de “Atlas”. Terug dus naar de haven, waar men om half een ’s nachts weer aankwam. Terwijl de boot gerepareerd werd en de bemanning van droge kleren voorzien, was intussen de reddingvlet van Janus Kuiper gewaarschuwd. Toen de “Atlas” weer uitvoer met de reddingboot op sleeptouw, werd ter hoogte van de Windwijzer ook de reddingvlet meegenomen. “Stiefvader en stiefzoon zouden nu samen het edelmoedige reddingswerk verrichten”, aldus een redacteur van het tijdschrift “Het Nederlandsche Zeewezen” (15 maart 1908). Bij het voorschip gekomen slaagde Rijkers er in de acht achtergebleven mannen alsnog aan boord te krijgen, maar hij durfde het niet aan ze naar de sleepboot over te brengen en ging zo snel mogelijk op eigen kracht naar de haven. Intussen had Janus Kuiper het achterschip weten te bereiken maar dat was niet meer nodig want de zeventien man die zich daar bevonden, zaten al op de “Hercules”. ’t Was de vlet van Zur Mühlen niet gelukt, maar de 65-jarige kapitein Roosendaal had het zelf gefikst. Hij was zo dicht langs het wrakstuk gevaren dat de mannen van de “Turbo” met een eigen sloep de “Hercules” konden bereiken. Hoewel de vlet van Zur Mühlen er dus niet in geslaagd was iets te bereiken, was de plaatselijke commissie van de reddingmaatschappij niet zo blij met het initiatief van de rederij. “Nu de sleepbootrederij Zur Mühlen ook een grote reddingvlet heeft, hebben wij daardoor een grote concurrent gekregen, die ons in vele gevallen zou kunnen voor zijn en dan de loef afsteken”. Maar Janus en zijn roeiers A. Runnenburg, A. van der Broek, W. Kwast, Y.A. Kramer, J. Kuiper, J. Veenstra, K. Veenstra, W. Dekker, P. Bontes Pzn. en W. Bakker kregen evengoed hun loon. Janus, evenals Dorus Rijkers ƒ 22,50, de roeiers ieder ƒ 15,-. Ook bij de huldigingen in Hotel Den Burg op 26 februari door de reddingmaatschappij en een paar weken later in Tivoli door de atletenclub “Hercules”, werden alle redders betrokken.
Petroleum
 
“Als bewijs van de enorme hoeveelheid petroleum die over het Marsdiep is uitgestort, kan het feit dienen dat een massa vogels dood aan het strand spoelen. De arme dieren konden hun vleugels, die door de petroleum waren verzadigd niet meer gebruiken. De gehele nacht en ook de volgende morgen hing een zware en smerige petroleumlucht over onze gemeente.” Zo schreef ’t Vliegend Blaadje van 8 januari 1908. Tien dagen later meldt dezelfde krant “De laatste dagen hebben de garnalenvissers geen droog brood kunnen verdienen, aangezien bij het koken van hun garnalen de petroleumstank de overhand kreeg en ze hun hele vangst weer overboord konden gooien.” Daarna schijnt de petroleum toch vrij snel in zee verdwenen te zijn en opgelucht schrijft de redacteur van de krant dat voor de komende visserij op haring en ansjovis geen gevaar te duchten zal zijn.

 

Haringtrekkers gaan naar zee.

Over potkachels en mahoniehout

ln hetzelfde jaar waarin de petroleumboot “Turbo” vergaat, is de Helderse redder Kuiper ook betrokken bij de strandingen van het Engelse stoomschip “Volta” en van de Italiaanse schoener “Roma”. Het eerste schip brengt de nodige opwinding, omdat zich onder de geredden een twaalftal negers bevinden. “Potkachels” zeggen de Nieuwediepers die in hun spierwitte samenleving zelden zwarte mensen zien (“t Vliegend Blaadje 4 maart 1908). Het andere schip brengt zo mogelijk nog meer opwinding: duizenden kostbare mahoniehouten balken die tot ver de Zuiderzee indrijven! De stranding van de “Volta” in de nacht van vrijdag op zaterdag 29 februari 1908 geeft al direct de nodige problemen. Want behalve de reddingboot die dertien man van boord haalt en de reddingvlet van Janus Kuiper waarin veertien man worden opgenomen, is daar ook de vlet van Zur Mühlen die de laatste zes man van boord haalt. Alles goed en wel, maar vervolgens willen de heren van de vlet van de rederij ook een beloning van ƒ 15,- per roeier van de N.Z.H.R.M. Dat moet er nog bijkomen! “Hier is het eind niet van te overzien daar deze mannen geheel buiten onze controle vallen”, schrijft de plaatselijke redding commissie verontwaardigd aan het hoofdbestuur (17 maart 1909). Er wordt dan ook alleen geld uitgekeerd aan Th. Rijkers (schipper), M.W. Ewalt, H. van Dok, J. Bijl Jzn, S. Diedenoven, P. Rensmaag, W. Muller, C. Dekker, M. Kramer, H. de Haas en C. Bot jr. van de reddingboot en A.IJ. Kuiper (schipper), P. Koningstein, H. van Wijk, H.F. Kenninck, W. Dekker Jzn, H. Veenstra, M. van “t Hert, J. Veenstra, C.H.J. Ostenbrug, A. Runnenburg en J. Kuiper Hzn. van de reddingvlet.

“Roma”

Ook bij de redding van de bemanning van de driemastschoener “Roma” (kapt. A. Gavi), geladen met cederen mahoniehout op weg van Cuba naar Bremen, in de nacht van 19 op 20 november 1908 gestrand op Noorderhaaks, gingen Janus Kuiper en Dorus Rijkers er weer op af. Doordat het schip, waarschijnlijk door bliksem getroffen, de bezaansmast én grote mast kwijtraakte, verdaagde het op de Haaksgronden. Toen de kustwacht op zaterdag 20 november in alle vroegte flambouwenvuur zag, werden beide reddingboten naar buiten gesleept. “Tegen half zes hedenmorgen vertrokken de sleepboten “Hercules” en “Titan”, de reddingvlet van Helder en de reddingboot van Nieuwediep op sleeptouw ter assistentie die hoognodig bleek. De reddingvlet, schipper J. Kuiper, die het eerst in de nabijheid was, slaagde na grote moeite en veel inspanning, verbinding door middel van een langs de kluiverboom verbonden lijn te krijgen en op die wijze acht man der equipage behouden in de vlet te krijgen. De zee stond toen zeer hol, zodat de vlet in een oogwenk een 600 meter werd weggeslingerd. Ook de reddingboot, schipper Th. Rijkers, had lang geen gemakkelijk karwei met het redden van de drie overigen, kapitein, stuurman en de Engelse loods, die eerst na lang aarzelen van de reddingslijn gebruik durfden te maken.” (“t Vliegend Blaadje, 21 november 1908).

De redders worden gehuldigd. De schippers Kuiper en Rijkers krijgen van Zijne Majesteit Emanuele Vittorio, Koning Victor Emanuel van Italië, een zilveren medaille, de roeiers een bronzen. Dit keer waren het in de reddingvlet van Janus Kuiper: P. Koningstein, W. Kwast, F. Kwast, J. Kwinkelenberg, N. Coster, H. Kenninck, W. Bakker, A. van der Broek, C. Been, P. Bontes Pzn en in de reddingboot van schipper Rijkers: C. Bot jr, J. Riedeman, J. Zwart, F. Jonker, R. Smit, K. Dekker, H. de Haas, J. Been, B. Kramer en W. Muller.

“City of Cologne”

“Op 30 oktober 1911 in de nacht om 1.50 uur strandde even ten westen van de stompe ton no. 4 van het Schulpengat het Engelse s.s. “City of Cologne” (kapt. J. Davidson) onderweg van Cardiff naar Nieuwediep, bemand met zestien koppen en een Hollandse loods. De sleepboten “Hercules” en “Atlas” sleepten de reddingboot (schipper Jan Bijl) en reddingvlet (schipper Janus Kuiper) van Nieuwediep naar het gestrande schip waar de zeeën overheen sloegen. Met de vlet werden tien man overgenomen, waarna de vanglijn brak en ze overgegeven werden aan de “Atlas.” De vlet keerde naar het station (botenhuis bij de Windwijzer) terug. Hierna ging de reddingboot langszij. Deze bleef een uur langszij waarbij schade ontstond aan de stootrand. Toen besloten de overige opvarenden van boord te gaan. De kapitein zou naar de sleepboot gebracht worden, maar deze kon niet bereikt worden, waarna men naar de haven ging.

Pensioen

En dan stopt Kuiper ermee. Zelf schrijft hij op 68-jarige leeftijd in een verzoek om ondersteuning onder meer: “Vanaf 1888-1915 als schipper mijn plicht gedaan.” En: “26 reddingen met 400 man, 29 jaar schipper. “ Volgens gegevens van de reddingmaatschappij is hij per 1 januari 1917 gepensioneerd. Janus Kuiper kreeg een pensioen van honderd gulden per jaar.

Schipper Janus Kuiper nog eenmaal aan de riemen

En toen strandde bij harde zuidwesterstorm de “Alford” (kapt. G.H.Rush), een kleine Engelse schoener die op 19 september 1922 op de Noordpunt van de Zuiderhaaks vastliep. De reddingboot werd naar buiten gesleept door een torpedoboot van de marine, die toevallig vaarklaar lag. De sleepboot “Cycloop”, waarop Bart Kuiper, de oudste zoon van Janus, kapitein was en zoon Jan als stuurman voer, lag buitengaats met een loodsschoener. Toen de reddingboot met als schipper Coen Bot jr. en als roeiers A.IJ. Kuiper, J. Bijl, G. Oostendorp, T. de Bruin, K. Bijl,

 

J. Steeman, P.C. Kooger, W. Bakker, H. Post en J. de Ruiter buitengaats kwam, nam de “Cycloop” hen over van de torpedoboot. “Ze kwamen aan de Zuidergronden, waar de “Alford” met wind en golven lag te vechten. Bart en Jan brulden het den mannen van den reddingboot toe: een man en een jongen zaten nog op het wrak, maar de derde stuurman was met de sloep over boord geslagen. Op de kiel had hij lang in levensgevaar verkeerd, her en der geslingerd, totdat hij was opgepikt door de mannen van de “Cycloop”. Er moest verbinding gemaakt worden en wel sneller dan ooit. Fluitend en gillend sloeg de storm met steeds zwaarder uitvallen, op het wrak neer, pogend het kapot te slaan, het te vernietigen, aleer de redders de kans kregen hun werk te doen. Janus weerde zich, zoals hij zich in zijn beste jaren geweerd had. Nog eenmaal voelde hij de kracht terugkeren in zijn armen, in zijn handen, in zijn schrapgezette voeten. Dat was leven. ” (A. van Kampen). Ze kregen ze eraf, die twee, maar “t was nog een hels karwei. “Tijdens de pogingen om beide schipbreukelingen uit de mast te halen, stoot de reddingboot op het ankerspil van de “AIford” en kreeg een gat in de huid.” En Janus verwondde zich aan een oog. Toch te oud voor dit werk? Maar goed, er kwamen lovende berichten en zelfs een zilveren medaille van de Landsvrouwe, een erepenning voor Menslievend Hulpbetoon voor Coen Bot en Janus Kuiper. De anderen kregen een bronzen medaille, maar die hadden Coen en Janus al. Zodoende.

 

 

Dit verhaal komt uit het boekje: Een eerlijk zeemansgraf. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.

Uitleg route

Locatie

Bekijk hier de locatie van dit grafteken op de kaart.

Bekijk ook andere verhalen uit dit thema

Coen Bot, een zeeman geboren in 1882, navigeerde door de onstuimige wateren van de Noordzee als lid van de reddingsmaatschappij. Met zijn indrukwekkende staat van verdiensten, waarin 134 reddingstochten tussen 1900 en 1946 prijken en
Ontdek het verhaal van Anthony van Hanxleden (1746-1818), een intrigerende walvisvaarder, kerkbestuurder en havenmeester, rustend op de oude Huisduiner begraafplaats. In 1777, een rampjaar voor de walvisvaart, voer hij voor het eerst uit als commandeur
Tabbie, de Gorrel, en de Gul, onder deze bijnamen waren de drie broers, Jacob (1852-1933), Willem (1855-1941), en Cornelis (1851-1933) Bakker, bekend in heel Oud Den Helder. Ze behoorden tot de ploeg van Dorus Rijkers