Verhalen
Algemene
begraafplaats

Historisch verhaal

Het Metaheerhuis

Wanneer je langs de bijzondere graven op de Joodse begraafplaats wandelt, stuit je op het metaheerhuis, ook bekend als ‘Beth Tohora’. Dit huis dient voor het ritueel reinigen van de doden, bekend als de tahara, uitgevoerd door leden van de Joodse begrafenisonderneming. Het metaheerhuis werd in 1936 gebouwd ter vervanging van een ouder gebouw. Een leuk weetje is dat het metaheerhuis een rol speelde in de roman ‘Om het oude geloof’ van Levy Grunwald. In 2005 werd aan de achterzijde van het metaheerhuis een gedenksteen onthuld ter herinnering aan de Joodse stadsgenoten die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn weggevoerd en vermoord. Hierbij wordt herdenken benadrukt als een belangrijke stap om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt. Jack Ambriola vertelt.

Het metaheerhuisje

Behalve stenen vinden we op de Joodse begraafplaats ook het zogenaamde metaarhuis of metaheerhuis. Een metaarhuis, in het Hebreeuws ‘Beth Tohora’, is een lijkenhuis, bedoeld voor het ritueel reinigen van de doden (de tahara). Deze reiniging wordt verricht door leden van de Joodse begrafenisonderneming. Het lichaam wordt geheel afgedekt met een laken, terwijl er kommen warm water over gegoten worden. Slechts enkele mensen zijn bij dit reinigingsritueel betrokken. Een van de gedachten achter de rituele reiniging is dat men de overledene weer terug geeft, zoals hij eens gegeven is door zijn Schepper: gaaf en rein. Zoals een kind weerloos ter wereld komt, vervolgens gewassen en aangekleed wordt, zo verlaat een mens (na gewassen en aangekleed te zijn) weerloos de wereld, terug naar zijn Schepper. 

Op de begraafplaats wordt in het metaheerhuis een lijkrede uitgesproken en vervolgens wordt de dode onder het reciteren van bepaalde gezangen ten grave gedragen. Joden worden altijd heel snel na het overlijden begraven. Volgens de Joodse wetten zou dit bij voorkeur meteen de volgende dag moeten gebeuren, maar de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat er tussen overlijden en begraven ten minste 36 uur moet zitten. Op de sabbat wordt er niet begraven. Het graf wordt gedolven op de dag waarop het zijn dode zal ontvangen. Niet vroeger. Een groeve lang geopend laten staan en niet zodra het kan weer sluiten over de heen gegane mens, is voor Joden een aanstotelijke gedachte. 

Nadat de kist in de groeve is neergelaten wordt het Kaddisj-gebed uitgesproken. Geen rechtstreeks gebed overigens voor de zielenrust van de overledene, maar meer een hymne van Gods Koningschap. Het woord Kaddisj wil zeggen: Heiligen. 

Het klinkt ongeveer aldus: 

‘Verheven en geheiligd worde, naar de bedoeling van Zijn wil, Zijn grote Naam in de wereld, welke Hij geschapen heeft. Worde Zijn Koninkrijk erkend in uw leven, nog in uw dagen en in het leven van gans het huis van Israël’.  

Vanwege de band met het land Israël, waar de verlossing zal beginnen, strooit men wat aarde uit Israël op de overledene. 

Na het overlijden begint voor de nabestaanden een periode van rouw. Deze duurt acht dagen voor verdere verwanten en vrienden, maar duurt voor een echtgenoot of echtgenote, ouder of kind een heel jaar. Pas na dit jaar wordt er een grafsteen opgericht. We moeten aannemen dat ook aan de Helderse Joodse overledenen volgens bovenstaand beschreven rituelen de laatste eer is bewezen. 

In 1936 lieten de Israëlitische Gemeente en het genootschap Gemiloeth Chassadiem het stenen kapelletje op de begraafplaats zetten. Deze vereniging, de zogenaamde Chevre Kaddisja (Heilig Genootschap) verzorgde als begrafenisgenootschap de begrafenissen van Helderse Joden. 

Aan de inwijding van het dodenhuis besteedde de Heldersche Courant van 15 september 1936 ruim aandacht. Uit de openingszinnen van het verslag blijkt dat er al eerder een metaheerhuis op de begraafplaats had gestaan. 

‘Het oude honderdjarige gebouw valt onder de sloopershanden. Honderd jaar had het sombere grauwe dooden huisje op de Joodsche begraafplaats van Den Helder gestaan. Stil en eenzaam, omringd door ernstige, geelzandige duinen verhief het zich tegenover de graven. Vlakbij, aan de voet der duinen ruischte de zee. Menige Noordwester storm had over het gebouwtje heen gegierd, de muren doen trillen, doch pal was het blijven staan te midden van het rumoer der stormen. Vanuit dat huisje droegen zij hun dierbaren naar het geelzandige graf, waarin zij eeuwen zouden slapen aan den voet van de duinen’. * Aldus de toenmalige verslaggever. 


Het metaarhuis, ook in gebruik geweest als drenkelingenhuis. De foto is genomen voordat het huisje werd opengesteld als informatiepunt. 

Het oude metaarhuisje speelt een (bescheiden) rol in de roman ‘Om het oude geloof’ (1929), geschreven door Levy Grunwald (1885 -1961). De hoofdpersoon in dit verhaal, Arthur Roos wil graag voor arts studeren, maar zijn vader Samuel is daar fel tegen. Het is de dringende wens van zijn ouders dat hij voor rabijn gaat studeren. Met tegenzin begint hij aan de studie voor dit hoge geestelijk ambt aan het Frankforter Seminarium in Duitsland. 

Er speelt nog een ander conflict tussen vader en zoon: Arthur heeft liefde opgevat voor het mooie Joodse meisje Mirjam. Vader Samuel vindt haar echter geen geschikte vrouw voor een toekomstig Joods geleerde. 

Arthur besluit de studie op te geven. Inmiddels heeft Mirjam een andere minnaar, een luitenant uit het garnizoen. Arthur stapt op de trein naar Duinhuizen (lees: Den Helder). Vader Roos wil niets meer met zijn zoon te maken hebben. Arthur wil en kan niet terug naar het ouderlijk huis en loopt verbitterd richting duinen en strand. 

Grunwald schrijft dan: 

‘Plots bemerkt hij een mijlpaal op het strand. Paal no. 4. Nu weet hij waar hij is. Vlak achter de hoge duinenrij is het ‘Gedort’ (De Joodse begraafplaats). Hij zal er heen gaan. In het metaheirhuis zal hij een schuilplaats vinden. Daar staan een paar banken, waarop hij de nacht zal kunnen doorbrengen. Morgen zal hij verder zien…’. 

En iets verder: 

‘Reeds meer dan honderd jaar had het daar gestaan; het was als een doorgangshuis geweest voor de gestorven Joden in Duinhuizen … Knarsend draaien de deuren op de roestige scharnieren en de dodelijk vermoeide jongeman treedt het lijkenhuisje binnen. Hij zet zich in een hoek van het huisje en sluit de ogen …’. 


De eerste steen, geplaatst in 1936 door de heer Gerrit van Praag. 

Het oude huisje werd met de grond gelijkgemaakt en het nieuwe dodenhuis werd onder de deskundige leiding van de Helderse architect J.J. van der Leek gebouwd. Hij heeft, zo meldt de krant: ‘de opdracht een metaarhuis te bouwen dat aan alle eisen van den Joodsche ritus voldeed uitnemend vervuld’. 


Burgemeester Ritmeester houdt in 1938 een toespraak tegen de Jodenvervolging in de Grote kerk van Alkmaar. 

Als eerste spreker voerde S. Coltof, voorzitter van de Joodse Gemeente, het woord. Opmerkelijk in zijn toespraak was de passage waarin hij zijn zorgen uitspreekt over wat de toekomst de Joodse gemeenschap zal brengen. 

‘In de tweeduizendjarige geschiedenis is er veel wat het Joodsche volk zorg geeft, wat het drukt. Vooral in dezen tijd vraagt men zich af: wat zal de toekomst baren’? 

Het is 1936. De onheilspellende ontwikkelingen in Duitsland zijn Coltof en de zijnen blijkbaar niet ontgaan. 

Ritmeester reageert op Coltofs woorden: 

‘Niet alleen de Israëlieten, maar iedereen in ons land vraagt zich af: Wat zal de toekomst brengen? Maar wat Nederland betreft kunnen de Israëlieten hun zorgen opzij zetten. Iedere burger van welke gezindte ook, is precies gelijk en heeft dezelfde rechten. En dit recht zal nimmer verloochend worden’. 

Hoe anders is het gelopen… 

In het metaarhuis is een gedenksteen aangebracht waarop de namen staan vermeld van het bestuur van de Israëlitische Gemeente en van het genootschap Gemiloeth Chassadiem alsmede de naam van de architect J.J. van der Leek. 

Op 13 april 2005 werd aan de achterzijde van het gebouw een gedenksteen onthuld ter herinnering aan de in de Tweede Wereldoorlog omgekomen Joodse stadgenoten. De toenmalige wethouder Eljo Vos noemde één voor één hun namen. 

Hoofdrabbijn Benyomin Jacobs onthult samen met Noa Coltof in 2005 de gedenksteen aan de achterzijde van het metaarhuis. 

Hoofdrabbijn Benyomin Jacobs onthulde samen met Noa Coltof de gedenksteen en sprak de volgende herdenkingsrede uit: 

‘Aan mij om te herdenken. Maar wat is herdenken? Is dat louter terugblikken? De geschiedenis niet vergeten? Of moeten we iets halen uit die geschiedenis, er iets van leren? Voor het nu en dus voor ons zelf? Of voor de toekomst en dus voor onze kinderen? Wat toen geschiedde was dus toch nog zinvol, want we leren ervan? Maar degraderen en misbruiken wij dan niet de gruwelijke waanzin tot een educatief project? 

De tekst op de steen luidt: 

‘Ter nagedachtenis aan de Joodse inwoners van Den Helder, die in de oorlog 1940-1945 zijn weggevoerd en vermoord, vanwege hun Joods zijn’. 

En daaronder in het Hebreeuws: 

‘Moge hun zielen gebundeld worden in de bundel van het eeuwige leven’. 

Volgens het bekende gebruik liggen er aan de bovenzijde wat steentjes. Tenslotte nog dit: 

Wie zich verdiept in de zorg, de tederheid, waarmee het overlijden, de uitvaart en het begraven van ook de Helderse Joden werd omringd, kan zich niet losmaken van de gedachte hoe afschuwelijk de dood moet zijn geweest van hen die uit Den Helder via Westerbork of Amsterdam werden gedeporteerd naar Polen, Auschwitz, Sobibor, Birkenau en aldaar werden vermoord. 

 

De achterzijde van het metaarhuis. 

Wij staan hier bij elkander 
met smart kijken wij naar elkaar. 
Wat afschuwelijk hebben zij geleden
het onvoorspelbare bleek pijnlijk waar. 

Vermoord, vernederd en vertrapt 
de beelden spreken voor zich alleen. 
Twee honderd zes en vijftig levens 
het kwaad was meedogenloos gemeen. 

Het is al zestig jaar geleden
dat Nederland werd bevrijd.
M
aar zij die het overleefden 
voor hen eindigde nooit de strijd. 

Voor ons is er sprake van bevrijding
wij van na die afschuwelijke tijd. 
Maar ook zij die bevrijd werden bleven
getekend voor het leven 
slachtoffer van eeuwige haat en nijd. 

Waarom zijn wij nu bijeen gekomen wat is ons doel.
Is het een kwestie van de joden van 
Den Helder gedenken 
of is het voor ons eigen gevoel. 

Wat willen wij bereiken 
wat is de zin van ons zijn hier. 
Alleen maar denken aan hun namen 
nog steeds staat de poort van de hel op een kier. 

Want wat toen geschiedde 
herhaalde zich ook gisteren, morgen en nu. 
Mensen slachten af elkander 
het beest mens is nog steeds even cru. 

En daarom is het zo essentieel 
dat wij blijven blikken naar het toen. 
En stilstaan bij het verleden 
want het mag zich nimmer overdoen. 

Maar terwijl ik u dit vertel 
gebeurt het op te vele plaatsen alweer. 
Mensen gaan de fout in
telkens weer en keer op keer. 

Allen waren gewone mensen
als u en ik, vol met gevoel. 
Zij hebben en hadden recht op leven
ook hún leven had een doel. 

Allen werden zij vervolgd 
gewone burgers van Den Helder zij waren Jood
zij waren wel en niet bijzonder 
maar moesten het bekopen met de dood. 

Wie heeft hen nog gekend
het einde komt er aan. 
De enkelen die hen nog zagen 
verdwijnen binnenkort van dit aardse bestaan. 

Maar wij zullen niet vergeten
in onze armen wij drukken
de Joden van Den Helder 
die we uit ons midden lieten rukken. 

Wij willen hen gedenken
en spreken een gebed uit. 
Voor de rust van hunne zielen 
het gebed van de doden tot besluit. 

Maar ik wil hier blijven komen al sta ik hier alleen.
Ik wil nooit vergeten wat hier geschiedde
en bevestig dit: ameen’. 
  

Dit verhaal over het metaheerhuis komt uit het boekje: De Joodse begraafplaats van Jack Ambriola. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van
2001 t/m 2006.

 

Uitleg route

Locatie

Bekijk hier de locatie van dit grafteken. 

Bekijk ook andere verhalen uit dit thema

De Joodse begraafplaats wordt gesierd door een bijzondere grafsteen met de afbeelding van twee zegenende handen, een teken van het priesterschap. Dit is de steen van Abraham Philip Cohen, een priester van de Kohien, vermoedelijk
Jacob Joseph Coltof, geboren in 1855 in Hoogezand, was een gerespecteerd besnijder en gewaardeerd lid van de Joodse gemeenschap in Den Helder. Naast zijn rol als besnijder was hij voorzitter van de Israëlitische Gemeente en
Louis Boas, een kapitein der infanterie, wordt herinnerd bij de oudste grafsteen (1827) van de Joodse begraafplaats in Huisduinen. Hij overleed op 30-jarige leeftijd aan verwondingen opgelopen bij de schipbreuk van 'Zijner Majesteits Wassenaar' in