Verhalen
Algemene
begraafplaats

Historisch verhaal

De familie Bakker

Tabbie, de Gorrel, en de Gul, onder deze bijnamen waren de drie broers, Jacob (1852-1933), Willem (1855-1941), en Cornelis (1851-1933) Bakker, bekend in heel Oud Den Helder. Ze behoorden tot de ploeg van Dorus Rijkers en Janus Kuiper en deelden hun leven met de zee. Zo namen ze deel aan talrijke legendarische reddingsacties. Jacob, ook wel ‘Tabbie’ genoemd, verdiende zijn bijnaam tijdens een heldhaftige redding waarbij hij niet alleen mensen, maar ook een scheepshond redde. De oorsprong van de bijnamen van de andere broers blijven een mysterie. Ongeacht waar ze hun naam aan te danken hebben, hadden alle drie de broers Bakker in elk geval mooie reddersverhalen te vertellen. In de straatnamen in de Visbuurt vind je nog tal van verwijzingen naar de drie. Maarten Noot vertelt.

De familie Bakker:Tabbie, de Gorrel en de Gul

Tabbie, de Gorrel en de Gul. Onder die namen kende heel Oud Den Helder ze. Hoe Willem Bakker (1855-1941), de jongste van de drie gebroeders aan zijn bijnaam de Gorrel is gekomen en waarom de oudste, Cornelis (1851-1942), de Gul genoemd werd, is niet bekend. Maar hoe Jacob (1852-1933), de bekendste van de drie, aan zijn bijnaam kwam, weten we niet.

Toen deze vletterman en makreelroker Jacob Bakker na een geslaagde reddingstocht ook het scheepshondje gered had en hij het beestje stiekem onder zijn jas meebracht naar het hospitaal toen hij de scheepskok van het gestrande schip daar opzocht, schreeuwde de kok bij het zien van het beestje verheugd: “Hai, ‘Tabbie’!” En sindsdien werd Jacob ‘Tabbie’ genoemd.

Anthony van Kampen suggereert in zijn “Variaties op het thema Nieuwediep” dat de samenwonende broers vrijgezel waren, maar dat is onjuist. De broers zijn alle drie getrouwd geweest, Cornelis zelfs tweemaal. Maar ten tijde van hun weduwnaarschap – en dat was, doordat ze alle drie stokoud werden, langdurig – woonden ze samen in de Renssteeg, al dan niet met een stiefzoon van Jacob, Willem Muller, ook een zeeredder, bijgenaamd “De Kromme”.

De broers, die meestal tot de ploeg van Janus Kuiper, schipper van de reddingvlet op de dijk bij de Windwijzer, behoorden, hadden het redden niet van een vreemde. Vader Dirk Bakker (1819-1888), gehuwd met Grietje Reinderman (1822-1897), was eveneens een groot vletterman, visser, jutter en redder. Hij was de eerste aan wie door de toen bijna twintigjarige reddingmaatschappij een bronzen medaille werd uitgereikt na de geruchtmakende redding bij Huisduinen van de bemanning van de “Vesta” (16 geredden) in 1843.

Cornelis Bakker, alias “de Gul”, is het minst bekend geworden. Het is onduidelijk aan hoeveel reddingen hij in zijn lange leven heeft deelgenomen. Volgens een lijst van het Helden der Zeefonds uit 1924 nam hij als roeier aan ten minste drie reddingen deel van de “Joannis” op 2 oktober 1876, de Sint Jan op 21 oktober 1879 en de “Hudiksvall” op 25 oktober 1882. Er is sprake van in totaal 65 geredden en nog eens 52 “op eigen gelegenheid”. Tot de laatste categorie zal de bemanning behoren van een redding in 1874 “toen een petroleumbrik bij Kapermeulen (Molengat) aan barrelen sloeg en de Gul er met zijn maten heen toog. Dat was de vermaarde tocht van Andries van den Berg, IJs Stol, ouwe Japik Been, Maarten Bethlehem en Tabbie en nooit werd deze race met de dood vergeten”. Aldus Anthony van Kampen in een herdenkingsartikel in “De Stormklok” na de dood van de Gul op 14 oktober 1942. Maar nadere bijzonderheden geeft Van Kampen niet. Het blijft bij vage algemeenheden zoals “vele tochten maakte de Gul en steeds ontsprong hij de dans op de witte brekers van de Haaks, die het ook op zijn leven gemunt hadden. Telkens kwam hij behouden thuis…” Dat moet wel ja, want de Gul is bijna 92 jaar geworden. Geboren op 28 januari 1851 was hij niet alleen de oudste van de drie gebroeders, hij overleed ook als laatste en is dus het oudst geworden. In de officiële papieren van het bevolkingsregister staat hij een enkele keer als landman (arbeider) genoteerd, anderen zeggen dat hij makreelroker was en dat zijn vrouw de gerookte vis uitventte.

 

Jacob Bakker, ‘Tabbie’                  Cornlelis Bakker, ‘de Gul’

Cornelis Bakker trouwde voor de eerste maal op 14 oktober 1875 met de 22-jarige Maartje Laan, een dochter van Jacob Laan en Martje Zwaan. Vijf jaar later vertrok het echtpaar met één dochtertje Grietje (1875-1916) naar Amsterdam (25 maart 1880). Daar overleed anderhalf jaar later zijn vrouw. ’t Vliegend Blaadje van 6 december 1881 bevat een advertentie waarin vermeld staat: “Overleden te Amsterdam Maartje Laan, echtgenote van Cornelis Bakker in de ouderdom van 28 jaren.”

Op 1 april 1882 liet Cornelis zich als weduwnaar weer in het bevolkingsregister te Helder inschrijven. Twee jaar later, op 21 mei 1884, hertrouwde hij met Aaltje van ’t Hert, de 24-jarige dochter van Izaak van ’t Hert en Dirkje Roelofs Knip.

Nog geen drie jaar later, op 24 januari 1887, overleed Aaltje en was de Gul weer weduwnaar. De familie Van ’t Hert zette een advertentie in ’t Vliegend Blaadje van 29 januari 1887: “Den 24en Januari jl. overleed tot onze diepe droefheid onze geliefde dochter – en zuster Aaltje van ’t Hert, echtgenote van Cornelis Bakker in de ouderdom van 27 jaren.”


Willem Bakker, ‘de Gorrel’

Uit het tweede huwelijk zijn geen kinderen bekend. Op de persoonskaart in het bevolkingsregister staat vermeld dat Cornelis Bakker op 4 maart 1884 aan de Renssteeg woonde. Op de gezinskaart staan – zonder verhuisdata – vermeld de adressen Wachtstraat 4 en Renssteeg 10 (met vermelding: “bij J.Bakker”). Blijkbaar is de Gul bij zijn broer Tabbie gaan wonen en daarna niet weer getrouwd. Merkwaardig, dat behalve de “officiële” reddingen in de eindjaren zeventig en de beginjaren tachtig, Cornelis Bakker later niet meer genoemd wordt, dan alleen als broer van Tabbie en de Gorrel.
“De Gul”, aldus “De Stormklok” in november 1942, “broeder van den roemruchten ‘Gorrel’, broeder van ‘Tabbie’, was de laatste van dit trio zeehelden, die enkele generaties lang de Haaks bevochten als ware zeeduivels. Geen storm was “De Gul” te wild, geen zee te hoog.” Maar daar blijft het bij.
 
Tabbie, de makreelroker
 
Aan het begin van zijn loopbaan als vletterman en visser was Jacob Bakker, alias Tabbie bijna verongelukt. ’t Vliegend Blaadje van 18 maart 1876 vermeldt dat er een droevig ongeluk op zee had plaatsgevonden waarbij de vletterlieden Jacob van der Broek en Cornelis Vermeulen “ter hoogte van Kijkduin door een stortzee uit hun vaartuig geslagen waren waardoor beide hun dood in de golven vonden. De derde, Jacob Bakker, is na enige tijd met de boot vol water gedobberd te hebben door de bemanning van loodskotter no.7 gered.”
 
In een advertentie in dezelfde krant betuigen de ouders van Jacob Bakker, hun “oprechte dank aan Willem Duinker en verdere bemanning der loodskotter no 7, aan wie zij naast God het leven van hun beminde zoon Jacob Bakker te danken hebben.” Tabbie trouwde een half jaar na dit ongeluk op 23 november 1876 met de vier jaar oudere Aagje Vijzelaar (1848-1920), die een jaar tevoren door de dood van Martinus Muller weduwe was geworden. Aagje was moeder van de toen vijfjarige Martinus Muller jr, van de driejarige Maria en van de tweejarige Willem. Willem Muller, die ongehuwd bleef en altijd bij zijn stiefvader Tabbie woonde zou later als de “Kromme” ook een zekere faam als redder krijgen. Behalve drie stiefkinderen kreeg Tabbie nog acht “eigen” kinderen, waarvan de meesten jong stierven.
 
Tabbie heeft aan tientallen tochten met de vlet van Jacob Been, reddingvlet van Janus Kuiper, maar ook met de reddingboot van Dorus Rijkers deelgenomen.
 
Tot de bekendste reddingen waaraan hij deelnam, behoren die naar de “President” (1874), de “Joannis” (1876), de “Strathmore” (1882), de “Renown” (1887), de “Horratio” en “Apollo” (1888) en de “Elstow” (1891). Voor zijn deelname aan de redding van de bemanning van de “Renown” ontving hij de zilveren medaille van de reddingmaatschappij en de gouden medaille van keizer Frans Jozef.
 
In zijn boekje “Koning Dorus en zijn blauwe zeeridders” (1923) schrijft de journalist Levy Grunwald dat Tabbie meegeholpen heeft aan de redding van zo’n driehonderd mensen. Een van de meest dramatische voorvallen in Tabbies herinnering was de redding van een vrouw met haar baby:
 
“En wat denk je dat ze stijf in d’r armen hield? Dat raai je nooit: een klein wurm van een kind, ’t was een wurm van negen maanden.
 
O,o, dat was een benauwd ogenblikkie, zo als dat vrouwmensch toen te keer ging, ze zoende al maar dat schreeuwende wurm… We hebbe d’r netjes op de “Hercules” (sleepboot) geloosd en toen we wegginge kregen we allemaal een poot van d’r en toen huilde ze weer, dat wijf dee niks as grienen.”
 
Volgens Tabbie hadden de mannen later allemaal van die mevrouw nog een Engels pond als beloning gekregen. Hij voegde eraan toe: “Later heb ik nog deres een vrouw met een kind van een lekke schuit gehaald; dat was ok een Engelsche miss… maar daar hebbe we niks van gehad. Volgens opgave van de gemeentebelasting had Jacob Bakker, Renssteeg 10 in 1913 een belastbaar inkomen van ƒ 500,- à ƒ 550,-. Zijn belastingbijdrage was minimaal, namelijk ƒ 1,47. Maar… er waren er met minder. Zeker een kwart van de bevolking van Den Helder verdiende nog géén ƒ 500,- per jaar… Misschien gelukkig dat Tabbie de crisis van de jaren dertig nauwelijks heeft meegemaakt: hij overleed op 16 maart 1933. De zerk op zijn graf, waarop een reddingvlet staat afgebeeld, is volgens een bericht in de Helderse Courant van 17 juni 1933, geschonken door de Nijmeegse mevrouw P. Marra-van Viegen, oud-Helderse van geboorte.
 
De Gorrel (1855-1941)
 
Over Willem Bakker, de jongste van de drie gebroeders, zijn wellicht de meeste verhalen in omloop. Maar of ze allemaal waar zijn? Zoveel is zeker dat de Gorrel, die veertig jaar (1875-1915) tot de vaste ploeg roeiredders van de reddingvlet van Janus Kuiper behoorde, tenminste aan een twintigtal reddingen deelnam waarbij zo’n tweehonderd mensen werden gered. Op zijn lijst staan o.a. de “Torsten” (1891), de “Strathmore” (1882), de “Sapphire” (1884), “Apollo” (1888), de “Johannes” (1889), de “Elstow” (1891), de “Condor” (1893), de “Harrow” (1897), de “Serbia” (1906), de “Turbo” (1908), de “Roma” (1908), de “Volta” (1908), “City of Colonge” (1911) en – jaren na zijn pensionering – de “Alford” (1922). In het reddingmuseum Dorus Rijkers bevindt zich een zilveren medaille van de Italiaanse regering met de inscriptie: “A Willem Bakker, Helder, Olanda,
19-11-1907, Alvatora di marine”. Maar dat kon de Gorrel niet lezen, want hij was een analfabeet die bij het uitbetalen van premies geen handtekening kon zetten. “De Gorrel zette zijn daden niet zwart op wit. Dat was kouwe drukte vond hij en niets waard. Vandaar dat zijn staat van verdienste gapingen vertoont. Precies is het aantal reddingen waaraan hij deelgenomen heeft, niet bekend, maar men mag geloven dat het er vele zijn en dat de Gorrel talloze mensen het leven gered heeft. In een donkere kast in een kleine kamer liggen welgeteld twee medailles. De anderen? Weggeraakt of bij anderen of nooit gehad. Hij was te onverschillig voor zulk eerbetoon…”



Aldus de Helderse Courant bij zijn overlijden op 17 januari 1941. Hij stierf ten huize van zijn oudste broer Kees, de Gul, die hem nog een jaar overleefd heeft. Kinderen had hij niet, al zei-ie van wel tegen Levy Grunwald. De twee kinderen waar hij op doelde zullen misschien stiefkinderen geweest zijn, want de “Gorrel” trouwde in 1907 op 51-jarige leeftijd met de evenoude weduwe Reiniera Wessellina Johanna Smit-Been, dochter van Arie Been en Wilhelmina Meyvogel. “Maar dat huwelijk bleef kinderloos,”

Volgens het algemeen adresboek der gemeente Helder van 1924 woonde de Gorrel toen Artilleriestraat 4, en woonden zijn beide broers Cornelis (De Gul) en Jacob (Tabbie), beide weduwnaars, op Renssteeg 10. De Gorrel is waarschijnlijk pas na de dood van Tabbie in 1933 naar de Renssteeg verkast. Levy Grunwald vertelt echter in zijn boek “Koning Dorus en zijn blauwe zeeridders” (1923) dat Willem bij Jacob inwoonde:
“Waarachtig meneer as ik Jaap niet had dan stierf ik subiet, ik mot leve van vier heele guldens en daar moet iedere week 24 stuivers huur vanaf en dan nog drie stuivers voor ’t dooiefonds… Vroeger toen ik nog een jonge kerel was, dacht ik ’t zal wel rolle, maar later vraag je waarvoor leef je eigenlijk…”

 
 
En dan volgt weer het bekende armoeverhaal. De oude, afgedankte zeeridders zullen zeker geen florissant bestaan gehad hebben in de crisisjaren. Maar eeuwig en altijd armoede was ook niet waar: in 1919 wordt de Gorrel aangeslagen door de belasting op een jaarinkomen van ƒ 1200,-, ruim tweemaal het gemiddeld inkomen van een los werkman in die tijd…

Maar in de Renssteeg was het volgens de beschrijvingen armoe troef:
“… ik keek rond in de armelijke menschenwoning die verstoken was van alle comfort… een klok hoorde ik niet tikken, een kachel brandde niet, dat kon niet lije, op de tafel stond een oud koffiekannetje met wat bruin pruttig vocht… Stil zaten daar de mannen in hun armelijke kleding… de haren grijzend, kauwend en smakkend aan een stenen pijp met smeulende, goedkope tabak…”

Aldus Levy Grunwald. En Van Kampen, een kleine twintig jaar later schrijft onder meer: “…een krot, met alleen een tafel en vier stoelen een oud fornuis, een fles bakolie en het brevet van “Moed en Menschlievendheid” vergeeld en goor aan de wand. Met hun blauwe truien, afgetrapte manchester broeken, hun bolhoeden op de grijze haren en de schilderachtige zeemansbaardjes om kin en wang.” (24 september 1941)

Over de Gorrel doen wonderlijke verhalen de ronde. Het verhaal van het levende varken dat op het strand aanspoelde, de ontsnapping uit een zinkend schip waarbij de Gorrel zich aan een reddinggordel zou hebben vastgeketend, het avontuur met de vliegende trap (ladder) dat hij ooit zou hebben meegemaakt, enzovoorts. Dit soort verhalen kunnen moeilijk geverifieerd worden, maar men mag aannemen dat ze wel ergens op gebaseerd zijn. Het levensverhaal van de Gorrel lijkt wel een jongensboek. Bijvoorbeeld, het verhaal van de kapitein die hem ontsloeg, omdat hij het lichaam van een jongen, die van de mast gevallen was, niet had opgevist. Maar de kapitein wist niet dat de Gorrel het lichaam van de jongen onder zijn jas verborgen hield, om het de moeder van de jongen te kunnen tonen. En de kapitein kreeg dan toch spijt en herstelde hem in zijn rechten. Natuurlijk waren de vletterlieden, die jarenlang bij hun reddingstochten op zee aan elkaar waren overgeleverd, op elkaar aangewezen, maar dat wil niet zeggen dat ze altijd zonder ruzie of onenigheid door het leven gingen. Zo was er eens een knokpartij op een zondagmiddag in een café in de Huisduiner buitendijk waarbij Tabbie en de Gorrel twee gemeenteambtenaren met een vaas op hun kop sloegen, omdat de heren bakzeil wilden halen met hun botte jenever. Het gevolg was dat ze allebei veroordeeld werden tot een maand celstraf, die voor de Gorrel omgezet werd in een boete van ƒ 4,-.

Zo heeft de Gorrel ook een tijdlang niet mogen roeien, omdat hij in zijn jonge jaren een oog had verloren bij een vechtpartij. Hij heeft een houten oog gehad, dat ’s zomers in de zon wit en ’s winters zwart werd. De verhalen over de Gorrel zijn talrijk, maar ook verward. Zo wordt er verteld dat hij bij zijn overlijden in 1941 in het bezit zou zijn geweest van een groot vermogen. Volgens een krantenbericht in “De Stormklok” van 26 september 1941 zou hij ƒ 70.000,- achtergelaten hebben. De Helderse Courant van 25 oktober 1941 spreekt zelfs van “ruim een ton”. De Stormklok vervolgt: “Merkwaardig is het, dat de Gorrel in een bestek van 66 jaar zeevaren geen ogenblik op het geld gelet heeft. Zijn geringe weekloon gaf hij uit, zijn premies gaf hij weg en dat zijn goed fortuin in klinkende munt in de 60er jaren bij een ouwe Haakse visser terechtkwam, dat is een wetenschap, die aan zijn vroegere maten was voorbehouden.”

Jacob Bakker, alias Tabbie, de Gorrel en de Gul, hebben na hun overlijden geen daverende begrafenissen gehad. De Gorrel is in het graf gelegd in een krans van Haakse zeilen, de Gorrel die volgens Anthony van Kampen nooit leerde lezen en schrijven, nooit kon tekenen. En Tabbie? “Een bloemstuk en een oud zeemanslied…”

Dit verhaal komt uit het boekje: Een eerlijk zeemansgraf. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.

Uitleg route

Locatie

Bekijk hier de locatie van dit grafteken. 

Bekijk ook andere verhalen uit dit thema

Één van de beroemdste mensen op de begraafplaats was de zeeredder Dorus Rijkers (1847-1928). In 1926 was hij de populairste man van Nederland. Absoluut beroemd en de nationale held van zijn tijd en van Den
Janus (Adrianus) IJsbrand Kuiper, geboren in 1856, was een trotse schipper van de reddingvlet met een opmerkelijke achtergrond in een echte Helders familie. Zijn vader, Jan Kuiper, verloor zijn leven als sloeproeier toen Janus nog
Jochem Post (1927-1975), een toegewijde reddingswerker, diende als transporteur op de rijkswerf Willemsoord en trad in 1962 toe tot de reddingmaatschappij. Met 228 reddingsmissies en 30 geredde levens op zijn naam, verloor hij zijn leven