Historisch verhaal
Janus Kuiper
Adrianus IJsbrand Kuiper (1856-1951); schipper van de reddingvlet
Adrianus IJsbrand Kuiper stamt uit een echt Helders geslacht. Zijn vader, Jan Kuiper (Jan Kuyper), was een sloeproeier die in 1865 op 38-jarige leeftijd verdronk. Zijn grootvader IJsbrand Kuiper (1798-1849) was eveneens vletterman. Wanneer de vader van Janus verdrinkt blijft zijn moeder Neeltje Huisman (1830- 1902), met zes kinderen achter: Bram, Elizabeth, Janus, Hein, Anne en Janna.
Janus is dan negen jaar. Bram elf. Als moeder Neeltje vijf jaar later (1870) hertrouwt met de veel jongere Dorus Rijkers, gaat Janus al zo nu en dan met een vlet mee. Direct na de lagere school begint hij als knechtje van een melkboer, daarna werkt hij bij een rijtuigverhuurder en vervolgens wordt hij havenarbeider aan het Nieuwediep. Maar tenslotte krijgt de visserij hem te pakken. ‘Zeventien jaar oud was Janus Kuiper, een volleerd visscherman en een gezochte gast bij het vletteren’, aldus Anthony van Kampen.
Vaak ruzie
Met zijn stiefvader Dorus kon hij het in die jaren niet zo erg vinden. Vandaar dat hij meestal bij opoe Huisman verbleef. De verstandhouding met Dorus is tweeslachtig gebleven: Janus heeft respect voor het vakmanschap van Rijkers maar botst toch vaak met hem. ‘Dorus en ik hebben wat vaak ruzie gehad.
’t Was een lastige kerel, maar een kraan!’, aldus Janus Kuiper tegen een verslaggever van ‘Het Vrije Volk’ (27 januari 1947). Zijn dan 54-jarige dochter Jannetje voegt eraan toe dat Janus ook niet zo makkelijk was maar dat is-ie vergeten. Toch trekken ze als dat zo uit komt samen op. Zo zit Janus in de haringvlet van Dorus Rijkers bij diverse reddingen in het begin van de jaren tachtig en ook de eerste keer dat Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot optreedt bij de stranding van de “Brambletey” in 1886 is Janus Kuiper als roeier aanwezig Op andere momenten zijn ze elkaars rivalen: Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot in Nieuwediep, Janus als schipper van de reddingvlet in de Ouwe Helder (1888). Het aantal reddingen waaraan Janus Kuiper deelneemt is niet precies bekend. Op een ’staat van behoeftige redders’ uit 1924 staat A.IJ.Kuiper, oud 68 jaar, dertig reddingtochten met 425 geredden, twee reddingen op eigen gelegenheid. Het laatst genoemde aantal zal wel te laag zijn, want de zogenaamde ‘eigen’ tochten werden zelden geregistreerd.
Eerste redding
De eerste tocht met eigen vlet is die naar de “President” (kapt. G.E.Barker) op 29 september 1875. Janus is dan negentien jaar en juist drie maanden getrouwd met Helena Deus bij wie hij acht kinderen zal krijgen, vier jongens en vier meisjes.
Een jaar later neemt hij, weer met een eigen vlet, deel aan de redding van vier Noren van de Hollandse bark de “Noordster”. ‘Druipnat en uitgeput van de doorgestane ellende bracht ik ze bij moeder de vrouw, die juist een lekkere gestampte pot had gekookt. Toen ze gastvrij aan tafel zaten en maar raak konden smullen, kwamen ze langzamerhand weer bij. Een hunner die gewond was en door m’n vrouw werd verbonden kon z’n dankbaarheid niet genoeg tonen en gaf een groot kapmes, het eenige wat hij bezat, als blijk van erkentelijkheid cadeau. Natuurlijk konden ze niet bij ons blijven en de Consul van ’t Nieuwediep zorgde verder voor hen.’ Aldus Janus Kuiper tegen de verslaggever van Panorama, P.N.van Reems,
in 1913. Over andere reddingen in de jaren daarna zoals die van de bemanning van het Duitse S.S. “König Wilhelm I” (1876), het Engelse stoomschip “Niger (1880), het Duitse fregat “Oscar” (1881), de Noorse bark “Pallas” (1881), de Groningse schoener “Day May” (1881), de Duitse schoener “Schwalbe” (1881) en de Engelse schoener “Mary Emma” (1885) waarbij Janus in de meeste gevallen als roeier met zijn stiefvader meeging, spreekt hij niet.
“Strathmore”
Een redding die Janus Kuiper kennelijk zelf de moeite van het navertellen waard vindt, is die van de bemanning van de “Strathmore”, een op 4 december 1882 bij Callantsoog gestrande Engels stoomschip geladen met katoen. Omdat de reddingvlet van Aay Vos (Callantsoog) onbemand is, gaan behalve enkele Pettemers ook Janus Kuiper en ouwe Hein Kenninck uit Den Helder mee. Op de terugreis slaat de reddingboot om, zwaarbeladen met zestien schipbreukelingen “Zwemmende wist ik de boot te pakken en werkte m’n nat zwaar lichaam voorzichtig omhoog.
Op de kiel gezeten zag ik niets dan petten en hoeden drijven en af en toe dook een menschenhoofd naar boven. Enkelen schreeuwden en tierden wanhopig en met den verdrinkingsdood voor ogen deden allen hun uiterste best om ook op de omgeslagen boot te komen. Ik hielp ze zoveel mogelijk en weldra zaten er twaalf naast me. Een heel gezelschap dat zich niet mocht bewegen, anders was het mis. Maar de rest lag nog in het water te spartelen, onder wie schipper Kenning, die me toeriep: ‘Janus, ik kan niet meer -’t is aanstonds gedaan – zeg m’n vrouw en kinderen maar gedag’.” Maar Janus krijgt de bijna bewusteloze Kenning op de boot en ze redden het. “Zestien gered, acht verdronken”, schrijft Janus later op zijn lijst. Onder degenen die verdronken blijken, zijn twee Pettemers, Piet Bakker en Gerrit Doorn, vier Callantsogers Dirk de Leeuw, Piet de Haan, Meindert Blom, Klaas Hoornsman en twee Engelsen.
Droge zand
“De burgemeester van Callantsoog, meneer Hulst, die al dien tijd op het droge zand had staan kijken, kreeg later een gouden medaille en vijf van onze mannen die zich in deze heldhaftig hadden gedragen werden beloond met de bronzen.” Aldus een wat bittere Janus Kuiper tegen de verslaggever van Panorama in 1913. Zijn naam en die van Jacob Bakker (Tabbie), Ostenbrug en Rijkers komen zelfs niet eens in het officiële strandingsrapport voor, evenmin als die van Jacob Duit, Jacob Zeeman, en Reyer la Maire, die na het omslaan van de reddingboot met een vlet te hulp geschoten waren. Gelukkig levert de berging van de lading van de “Strathmore” een en ander op. Er ontstaat overigens nog een fikse ruzie tussen de vletterlui uit Den Helder, Callantsoog en Petten enerzijds en die van Egmond aan Zee anderzijds, doordat de laatsten onder de afgesproken prijs van negen gulden per baal gaan zitten. De bergingsleiding van de firma Zur Mühlen, G. Roosendaal, heeft echter geen belang bij herrie en is zo wijs aan de afgesproken prijs van negen gulden vast te houden. Volgens ’t Vliegend Blaadje van 2 januari 1883 wordt er tenslotte bijna 50.000 gulden uitgekeerd aan de Helderse en Texelse vletterlui, gemiddeld zo’n ƒ 150,- à ƒ 200,- de man, genoeg om een half jaar van te leven…
Vletterlui
De meeste reddingen in die jaren worden door vletterlui met eigen vletten ondernomen, met name door Dorus Rijkers en verschillende malen is Janus Kuiper ook van de partij. Een enkele maal gaat hij echter ook mee als roeier in de reddingboot onder leiding van Cornelis de Roover. Zo is Janus aanwezig bij de redding van de bemanning van de “Ulva” in 1883, een met salpeter geladen Engelse bark die op de Noorderhaaks was vastgelopen. Janus vertelt daarover onder meer: “Tegen het aanbreken van de dag kwamen we bij het schip dat reeds verlaten was. Hoe was dat mogelijk ? Er liep een hooge, kwade zee en een orkaan, het waaide onbarmhartig rond. Geen van ons snapte er iets van. We gingen weer in diep water, naar Kaper Molengat en hier werd uitgezien of er misschien nog iets van de equipage was te merken. Opeens zag Hein Kenning een boot in de branding onder Texel drijven. Inderdaad. Heel in de verte zwalkte een soort sloep met een puts als drijfanker voor den kop. Met spoed erop af en toen we vlakbij waren
ontdekten we acht mannen, die met eigen boot alvast de vlucht hadden genomen. De moed zat hen in de schoenen en geheel afgemat door hun zwerftocht kregen we de stumpers als halve lijken bij ons. Aan ’t Nieuwediep werden ze goed verzorgd en weer helemaal opgeknapt.”
Stranding “Sapphire”
In de nacht van 14 december 1884 vergaat het Britse stoomschip “Sapphire” (kapt. William Love) – met katoen, op weg van Cardiff naar Bremerhaven – op de Noorderhaaks. Het reddingrapport vermeldt dat de Plaatselijke Commissie van de N.Z.H.R.M. ’s morgens om zes uur bericht kreeg van de stranding en tevens ‘dat aan de Helderse zeedijk een haringvlet met een dertienkoppige bemanning gereed lag om naar het wrak te gaan. De commissie besloot toen om de sleepboot “Hercules” daarheen te sturen en de vlet op sleeptouw te nemen, daar het klaarmaken der reddingboot kostbare ogenblikken tot redding verloren zou doen gaan. In twee tochten met de vlet werd de gehele bemanning (27 man) gered’.
Als bemanningsleden van de haringvlet worden genoemd: Th. Rijkers (schipper), H. Kenninck, A. Rijkers, C. Tegelaar, K. Koster, W. Bakker, J. Bakker, J. van Wijk, A.IJ. Kuiper, H. Kuiper, A. van der Broek, M. van ’t Hert, G. Huurman. ‘Mannen die reeds meermalen hun leven feil hadden gehad, omdat van anderen te redden’, aldus de redacteur van ’t Vliegend Blaadje van 17 december 1884. Maar de mannen hadden ook belang bij ’t lossen van de lading. De eerste honderd balen had men er snel uit, daarna lukte het niet meer. “Voor ’t eerst na de winter kon men dinsdag werken op het S.S. “Sapphire” welke in december vorig jaar in de Haaks strandde’, lezen we in ’t Vliegend Blaadje van 4 april 1885. ‘Met behulp van duikers werden 11 balen uit het gezonken schip geborgen. Het is gebroken, zodat het voor- en achterschip naar beneden helt. Zodra er enige ruimte onder het dek zal zijn gemaakt, wil de duiker beproeven dynamiet in het S.S. te brengen om het daarna te laten springen’. Nog tot in 1887 staan er zo nu en dan berichtjes in de krant over berging van katoen uit de “Sapphire”. Op 6 oktober 1886 meldt ’t Vliegend Blaadje dat er dat jaar in totaal 773 balen katoen geborgen zijn. Maar ook in 1887 wordt nog gemeld dat er balen katoen omhoog gehaald worden (7 mei, 15 juni). Als de bergingsmaatschappij tenslotte uitbetaalt kunnen de mannen weer even vooruit. Even maar, want vaak zijn er zoveel schulden gemaakt dat het zuur verdiende geld alweer op is voor men er erg in heeft…
“Brambletye”
Op maandag 29 november 1886 strandt ’s avonds om tien uur bij westerstorm op de Zuiderhaaks het Engelse ijzeren driemastschip “Brambletye” (kapt. A. Jones), dat met een lading lijnzaad op weg is van Calcutta naar Amsterdam. Om kwart voor elf verlaat de sleepboot “Hercules” met de reddingboot de haven, maar pas de volgende middag gaan de kapitein en twintig bemanningsleden over in de reddingboot. Daardoor zijn Dorus Rijkers en zijn mannen, onder wie Janus Kuiper, veertien uur achtereen in touw. Het is de eerste tocht van Dorus Rijkers als schipper van de reddingboot na het vertrek van Cornelis de Roover. Tegen de avond verlaten ook de achtergebleven stuurman en vier bemanningsleden het schip. Zij doen dit volgens ’t Vliegend Blaadje van 4 december 1886 met eigen sloep en komen ‘wonderbaarlijk genoeg dwars door de branding heen behouden alhier aan’. Men slaagt er vervolgens met veel moeite in om het lek gestoten schip door de sleepboten “Hercules”, “Simson” en “Stad Amsterdam” van de fa. A.D. Zur Mühlen met behulp van een aantal vletterlieden binnen te brengen en aan de Steenendam af te meren. Jammer genoeg zinkt het schip daar diezelfde nacht, gelukkig buiten de vaarroute. Meer dan 20.000 balen lijnzaad zijn er tenslotte geborgen. Het schip, leeggepompt en enigszins gelost, werd daarna weer zo goed en zo kwaad als het gaat zeewaardig gemaakt. Anthony van Kampen vertelt dat Dorus Rijkers, Janus Kuiper en nog twaalf anderen het schip, getrokken door een Engelse sleepboot, naar Glasgow brachten. ‘Thuis telden ze de verdiensten: ze hadden den man precies 4 pond sterling verdiend. En na drie jaren kregen ze het schamele bergloon, toen ze feitelijk de hoop dit te krijgen allang opgegeven hadden’.
Andere geruchtmakende reddingen waarbij Janus Kuiper betrokken was, waren die van de “Renown” (1887) en de “Gayton”(1888).
Schipper van de reddingvlet (1888)
Hoewel de gigantische meerdaagse reddingoperatie naar de Duitse bark “Renown” in december 1887 allereerst het werk was van zijn stiefvader Dorus Rijkers, die
als enige alle vier achtereenvolgende tochten van de reddingboot meemaakte, was ook het heldhaftige optreden van Janus Kuiper niet onopgemerkt gebleven. Het verbaast dan ook niemand als het bestuur van de reddingmaatschappij kort daarna besluit de 32-jarige Adrianus IJsbrand Kuiper te benoemen als schipper van de reddingvlet, als deze van Huisduinen wordt overgebracht naar een botenhuis bij de Windwijzer in de Ouwe Helder (1888). Janus Kuiper is blij met de benoeming. Niet vanwege het salaris van f. 60,- per jaar maar wel vanwege de erkenning. Zijn stiefvader zit op de reddingboot, hij is slechts schipper van een vlet, in feite een haringvlet maar één met luchtkleppen en zelflozend. Al een maand na zijn aanstelling kan hij, samen met zijn stiefvader in aktie komen bij de stranding van de Duitse bark “Apollo”, een houten driemaster geladen met hout van Gefle op weg naar Sydney. Het schip verzeilt bij zuidwesterstorm in de Noordergronden, maar de kapitein acht aanvankelijk de zaak niet hopeloos. Hij staat slechts toe dat twee jongens in de reddingboot onder schipper Rijkers worden opgenomen. De sleepboot “Hercules” en de reddingboot keren onverrichter zake terug, maar de havenmeester, kapitein-luitenant-ter-zee Snoeck tevens lid van de reddingcommissie, accepteert de gang van zaken niet. Hij stapt zelf op de “Hercules” om zo nodig kapitein en bemanning van de “Apollo” er persoonlijk van de te overtuigen dat ze in de reddingboot moeten overstappen, voor het te laat is. Intussen is ook Janus Kuiper met zijn vlet erop uit gegaan, maar hem lukt het evenmin de bemanning van de “Apollo” in de vlet te krijgen. In de vlet zitten de roeiers W. Bakker, A. Been, J. Been, H. Kuiper, C. Koster, B. Bethlehem, J. Kuiper, W. Zeeman, J. Bijl, P. Oostenbrug, K. Kenninck en A. Reigwein. Als roeiers in de reddingboot van Dorus Rijkers worden genoemd G. Huurman, M. van ’t Hert, C. Bethlehem, Joh. Bakker, P. Kramer, F. van Dok, J. Kuyper, V. de Wit, P. van Es, A. van der Broek, C. Smit en J. Buurman.
Schipbreukelingen
‘Pas toen de grote reddingboot van Nieuwediep voor de tweede keer langszij kwam, gaven ze door wuiven te kennen om te worden afgehaald. De twaalf overgebleven schipbreukelingen lieten zich met lijnen vanaf het kluifhout in de reddingboot zakken en werden overgebracht naar de “Hercules”, aldus het jaarverslag van De N.Z.H.R.M. Intussen is de bemanning van de reddingboot (op twee na, die na een reis gewisseld werden) dertien uur achtereen in touw geweest en die van de reddingvlet acht uur. De laatsten hebben bovendien een ‘misse reis’ gemaakt en krijgen dan of niets betaald of de helft van het normale bedrag van ƒ 10,-. Pas in 1904 wordt het laatste bedrag verhoogd naar ƒ 12,-, ook bij pogingen tot redding. Uit het archief van rederij fa. A.D. Zur Mühlen blijkt dat de “Apollo” vervolgens ‘met behulp van visschers en vletterlieden door de “Hercules” en “Stad Amsterdam” is vlotgesleept’. Dat ging niet zomaar, een eerste poging werd na vijf uur trekken opgegeven, maar een volgende poging enkele dagen later slaagde na enkele uren. Het schip ‘dat belangrijk lek’ is zal ‘tot stoppen der lekken in het droge dok der Marine worden opgenomen om daarna de inhebbende lading te lossen’ (’t Vliegend Blaadje van 24 november 1888). Schip en lading worden verkocht. Van de opbrengst is dertig procent bergloon en van dit bedrag (ƒ 9103,-) gaat de helft naar de vletterlieden. ‘Voor de groote risico en arbeid van sleepboten en vletterlieden bleef zulks eenen karige beloning, doch de waarde van het geredde liet geen grotere vergoeding toe’.
Gedenkteken voor A.IJ. Kuiper en zijn mederedders bij de aula van de begraafplaats Huisduinen.
Rijkers en Kuiper
Dat Janus Kuiper en zijn stiefvader Dorus Rijkers samen optrekken komt ook duidelijk naar voren bij de speurtocht naar de bemanning van een aanvankelijk onbekend schip naar later blijkt de Noorse bark “Elverhoi” uit Stavanger. Het schip, met een lading vaten harpuis (hars) op weg van Brunswick naar Hamburg is op 24 november 1889 op de Haaksgronden vergaan.
In het strandingsrapport is er sprake van de schippers A.IJ. Kuiper en Th. Rijkers en van de roeiers J. Bijl, J. Runnenburg, J. Kuiper, J. Brederode, P. van ’t Hert, P. de Jong, C. de Wolf, S. Minneboo, B. Beneker en J. v.d. Pol op de eerste tocht en van J. Bijl, J. Minneboo, S. Minneboo, C. Lastdrager, K. Bras, B. Beneker,
J. Runnenburg, P. van ’t Hert, J. Brederode en J. Kuiper op de tweede tocht. Sommige roeiers maken de tocht dus tweemaal. Vergelijking van de namen van roeiers die betrokken zijn bij diverse reddingen laten zien dat de bewering van Van Kampen dat Janus Kuiper (en Dorus Rijkers) over een ‘vaste ploeg’ beschikten enige nuancering behoeft: het draait wel om een vaste kern, maar er zijn toch héél wat vletterlui die slechts zo nu en dan een tocht in de reddingboot of reddingvlet meemaken. Daarbij speelt het toevallig beschikbaar zijn waarschijnlijk een grote rol, maar er zijn er ook die toch eigenlijk liever op eigen gelegenheid er op uit gaan. ‘Er waren erbij die twintig, veertig, zestig mannen uit zee gered hadden. Prachtige kerels, voor den duivel niet bang en gehard en gestaald in de strijd tegen de Haaksbrekers. Ze stierven en nooit hoorde een mensch meer van hen’. Aldus Van Kampen in zijn boek ’Stormnest’.
De stranding van de “Elverhoi” was overigens wel héél tragisch: het schip bleek met man en muis vergaan. Het was oud en wrak, in een verslag in ’t Vliegend Blaadje (30 november 1889) staat zelfs: ‘aan dergelijke schepen heeft men in de laatste tijd de naam toegekend drijvende doodskisten.’ De reddingboot, eerst naar buiten gesleept door een blazer (de “Hercules” en “Amsterdam” waren op de Eierlandse gronden met een andere klus bezig) later nog een keer door de inmiddels teruggekeerde “Hercules”, kon niks vinden. Toch heeft de vuurtorenwachter wel degelijk flambouwlichten in de richting van de Razende Bol gezien. Pas later worden honderden vaten harpuis, een mengsel van hars en lijnolie, en delen van het uiteengeslagen schip opgevist.Tenslotte spoelt op 25 november 1889 op Texel een naambord aan gemerkt Elverhoi-Farsuns en een reddingboei Elverhoi-Stavanger . . . De roeiredders krijgen in totaal ƒ 115,-, voor iedere tocht de helft van het bedrag.
Bij de stranding van de Engelse bark “Condor”(1893) ter hoogte van Falga, zat Janus Kuiper als roeier in de reddingboot van Dorus Rijkers. Hij had er nooit opgerekend dat de reddingboot achter de sleepboot “Hercules”het karwei niet zou klaren, maar dat het de reddingvlet – met zes paarden ervoor langs het strand naar Falga ! – wel zou lukken.
De reddingboot wordt met paarden door de duinen naar het strand getrokken.
Haringtrekkers gaan naar zee.
Over potkachels en mahoniehout
ln hetzelfde jaar waarin de petroleumboot “Turbo” vergaat, is de Helderse redder Kuiper ook betrokken bij de strandingen van het Engelse stoomschip “Volta” en van de Italiaanse schoener “Roma”. Het eerste schip brengt de nodige opwinding, omdat zich onder de geredden een twaalftal negers bevinden. “Potkachels” zeggen de Nieuwediepers die in hun spierwitte samenleving zelden zwarte mensen zien (“t Vliegend Blaadje 4 maart 1908). Het andere schip brengt zo mogelijk nog meer opwinding: duizenden kostbare mahoniehouten balken die tot ver de Zuiderzee indrijven! De stranding van de “Volta” in de nacht van vrijdag op zaterdag 29 februari 1908 geeft al direct de nodige problemen. Want behalve de reddingboot die dertien man van boord haalt en de reddingvlet van Janus Kuiper waarin veertien man worden opgenomen, is daar ook de vlet van Zur Mühlen die de laatste zes man van boord haalt. Alles goed en wel, maar vervolgens willen de heren van de vlet van de rederij ook een beloning van ƒ 15,- per roeier van de N.Z.H.R.M. Dat moet er nog bijkomen! “Hier is het eind niet van te overzien daar deze mannen geheel buiten onze controle vallen”, schrijft de plaatselijke redding commissie verontwaardigd aan het hoofdbestuur (17 maart 1909). Er wordt dan ook alleen geld uitgekeerd aan Th. Rijkers (schipper), M.W. Ewalt, H. van Dok, J. Bijl Jzn, S. Diedenoven, P. Rensmaag, W. Muller, C. Dekker, M. Kramer, H. de Haas en C. Bot jr. van de reddingboot en A.IJ. Kuiper (schipper), P. Koningstein, H. van Wijk, H.F. Kenninck, W. Dekker Jzn, H. Veenstra, M. van “t Hert, J. Veenstra, C.H.J. Ostenbrug, A. Runnenburg en J. Kuiper Hzn. van de reddingvlet.
“Roma”
Ook bij de redding van de bemanning van de driemastschoener “Roma” (kapt. A. Gavi), geladen met cederen mahoniehout op weg van Cuba naar Bremen, in de nacht van 19 op 20 november 1908 gestrand op Noorderhaaks, gingen Janus Kuiper en Dorus Rijkers er weer op af. Doordat het schip, waarschijnlijk door bliksem getroffen, de bezaansmast én grote mast kwijtraakte, verdaagde het op de Haaksgronden. Toen de kustwacht op zaterdag 20 november in alle vroegte flambouwenvuur zag, werden beide reddingboten naar buiten gesleept. “Tegen half zes hedenmorgen vertrokken de sleepboten “Hercules” en “Titan”, de reddingvlet van Helder en de reddingboot van Nieuwediep op sleeptouw ter assistentie die hoognodig bleek. De reddingvlet, schipper J. Kuiper, die het eerst in de nabijheid was, slaagde na grote moeite en veel inspanning, verbinding door middel van een langs de kluiverboom verbonden lijn te krijgen en op die wijze acht man der equipage behouden in de vlet te krijgen. De zee stond toen zeer hol, zodat de vlet in een oogwenk een 600 meter werd weggeslingerd. Ook de reddingboot, schipper Th. Rijkers, had lang geen gemakkelijk karwei met het redden van de drie overigen, kapitein, stuurman en de Engelse loods, die eerst na lang aarzelen van de reddingslijn gebruik durfden te maken.” (“t Vliegend Blaadje, 21 november 1908).
De redders worden gehuldigd. De schippers Kuiper en Rijkers krijgen van Zijne Majesteit Emanuele Vittorio, Koning Victor Emanuel van Italië, een zilveren medaille, de roeiers een bronzen. Dit keer waren het in de reddingvlet van Janus Kuiper: P. Koningstein, W. Kwast, F. Kwast, J. Kwinkelenberg, N. Coster, H. Kenninck, W. Bakker, A. van der Broek, C. Been, P. Bontes Pzn en in de reddingboot van schipper Rijkers: C. Bot jr, J. Riedeman, J. Zwart, F. Jonker, R. Smit, K. Dekker, H. de Haas, J. Been, B. Kramer en W. Muller.
“City of Cologne”
“Op 30 oktober 1911 in de nacht om 1.50 uur strandde even ten westen van de stompe ton no. 4 van het Schulpengat het Engelse s.s. “City of Cologne” (kapt. J. Davidson) onderweg van Cardiff naar Nieuwediep, bemand met zestien koppen en een Hollandse loods. De sleepboten “Hercules” en “Atlas” sleepten de reddingboot (schipper Jan Bijl) en reddingvlet (schipper Janus Kuiper) van Nieuwediep naar het gestrande schip waar de zeeën overheen sloegen. Met de vlet werden tien man overgenomen, waarna de vanglijn brak en ze overgegeven werden aan de “Atlas.” De vlet keerde naar het station (botenhuis bij de Windwijzer) terug. Hierna ging de reddingboot langszij. Deze bleef een uur langszij waarbij schade ontstond aan de stootrand. Toen besloten de overige opvarenden van boord te gaan. De kapitein zou naar de sleepboot gebracht worden, maar deze kon niet bereikt worden, waarna men naar de haven ging.
Pensioen
En dan stopt Kuiper ermee. Zelf schrijft hij op 68-jarige leeftijd in een verzoek om ondersteuning onder meer: “Vanaf 1888-1915 als schipper mijn plicht gedaan.” En: “26 reddingen met 400 man, 29 jaar schipper. “ Volgens gegevens van de reddingmaatschappij is hij per 1 januari 1917 gepensioneerd. Janus Kuiper kreeg een pensioen van honderd gulden per jaar.
Schipper Janus Kuiper nog eenmaal aan de riemen
En toen strandde bij harde zuidwesterstorm de “Alford” (kapt. G.H.Rush), een kleine Engelse schoener die op 19 september 1922 op de Noordpunt van de Zuiderhaaks vastliep. De reddingboot werd naar buiten gesleept door een torpedoboot van de marine, die toevallig vaarklaar lag. De sleepboot “Cycloop”, waarop Bart Kuiper, de oudste zoon van Janus, kapitein was en zoon Jan als stuurman voer, lag buitengaats met een loodsschoener. Toen de reddingboot met als schipper Coen Bot jr. en als roeiers A.IJ. Kuiper, J. Bijl, G. Oostendorp, T. de Bruin, K. Bijl,
J. Steeman, P.C. Kooger, W. Bakker, H. Post en J. de Ruiter buitengaats kwam, nam de “Cycloop” hen over van de torpedoboot. “Ze kwamen aan de Zuidergronden, waar de “Alford” met wind en golven lag te vechten. Bart en Jan brulden het den mannen van den reddingboot toe: een man en een jongen zaten nog op het wrak, maar de derde stuurman was met de sloep over boord geslagen. Op de kiel had hij lang in levensgevaar verkeerd, her en der geslingerd, totdat hij was opgepikt door de mannen van de “Cycloop”. Er moest verbinding gemaakt worden en wel sneller dan ooit. Fluitend en gillend sloeg de storm met steeds zwaarder uitvallen, op het wrak neer, pogend het kapot te slaan, het te vernietigen, aleer de redders de kans kregen hun werk te doen. Janus weerde zich, zoals hij zich in zijn beste jaren geweerd had. Nog eenmaal voelde hij de kracht terugkeren in zijn armen, in zijn handen, in zijn schrapgezette voeten. Dat was leven. ” (A. van Kampen). Ze kregen ze eraf, die twee, maar “t was nog een hels karwei. “Tijdens de pogingen om beide schipbreukelingen uit de mast te halen, stoot de reddingboot op het ankerspil van de “AIford” en kreeg een gat in de huid.” En Janus verwondde zich aan een oog. Toch te oud voor dit werk? Maar goed, er kwamen lovende berichten en zelfs een zilveren medaille van de Landsvrouwe, een erepenning voor Menslievend Hulpbetoon voor Coen Bot en Janus Kuiper. De anderen kregen een bronzen medaille, maar die hadden Coen en Janus al. Zodoende.
Dit verhaal komt uit het boekje: Een eerlijk zeemansgraf. De tekst is geplaatst met de originele opmaak en met de originele foto’s uit het boekje. De boekjes zijn gepubliceerd in de periode van 2001 t/m 2006.